Folker zat achter een tafel, zijn grimmige blik op het strand gericht. Hij keek op toen de muzikant ons binnenliet en wees ons een zitplaats. Ik voelde me zoals ik me had gevoeld toen ik met Pucima naar Hebotva ging om toestemming te vragen om naar de kreek te gaan. Zou Puciva toch familie van haar zijn? Hij gaf me hetzelfde gevoel van rust en veiligheid.
Folker doopte zijn rietpen in een potje met inkt en noteerde onze namen. "Puciva en Yima? Yima van wie?"
"Yima van Rodva," zei ik.
"Plaats van geboorte?"
"Dunkitaba," zei ik.
"Signada," zei Puciva.
Ik schrok ervan. Ik kon de naam van die stad niet meer los horen van "ga niet naar Signada."
Folker keek er niet anders van. "Waarom worden jullie vervolgd?" vroeg hij.
Ik aarzelde. Puciva antwoordde geroutineerd: "Omdat we verzetters zijn. In Barra maken ze daar eens in de zoveel tijd jacht op."
Folker knikte. Ik zag dat hij achter onze namen een driehoekje tekende.
"Reisdoel?"
Weer aarzelde ik. Puciva zei: "Spirabarra."
Ik wist maar nauwelijks waar Spirabarra lag. Heel vaag herinnerde ik me van school dat het een stad was aan een groot meer. De dogman deed altijd zijn best om het ons te laten zien, met ons geestesoog dan. Een meer, zei hij, dat was net als een luchtspiegeling, maar dan was het water echt. Een wijde watervlakte midden in het land. Als woestijnkinderen konden we het ons nauwelijks voorstellen.
Folker leek erover na te denken hoe dat dan moest met ons. Langs de kust van Blynxtera was op dit moment geen optie. We moesten dus via de eilanden, maar hoe kon dat, zonder boot? Hij onderbrak zijn eigen gedachtengang en stond abrupt op. "Vandaag en morgen zijn jullie onze gasten. Verzetters zijn altijd welkom op Voocklama!"
Hij ging ons voor, door de gang, door de hal, de trap af en naar buiten. En buiten was de lucht vol van muziek.