332 – op Voocklama (2)

We werden gewekt met waswater en ontbijt. "Ga jij maar eerst," zei ik tegen Puciva. Ik ging voor het raam staan. Kuuksi zat er weer, hetzelfde standbeeldje als gisteren. Ze keek me aan alsof ze iets zeggen wilde. Ik grabbelde in mijn broekzak naar het potje met de X. Op de vensterbank goot ik de korreltjes op het zakje. De weg naar het strand sloot zich als eerste, snel gevolgd door de twee zij-uitgangen. Eén weg bleef over. We moesten via de noordpunt van het eiland af. Maar hoe?

Puciva reikte me een kom thee en keek verbaasd naar wat ik aan het doen was. Kort legde ik hem het principe van mijn wegwijskorreltjes uit. "Maar hoe?" was ook zijn reactie.
Ik vroeg: "Weet jij wat er op Morck is?"
Hij knikte. "Ik ben destijds gevlucht via de Heerweg. Of wat er na Signada nog van over is. Ik kwam uit vlakbij Morck. Het was angstaanjagend. Ik ben zo snel als ik kon over het strand naar Barra gelopen."
"Wat was er dan zo eng?"
Hij zei hetzelfde als wat Qanma gezegd had. Dat ik het zelf moest ontdekken.
"Mijn queexta," zei ik. "Maar je reist toch nog wel een stuk met me mee?"
"Tot aan Spirabarra," beloofde hij.

In al mijn egoïsme vroeg ik me niet eens af of hij zo lang kon wegblijven, als vaste roeier van Thiarchia. Ik haalde de kaart uit de draagzak en spreidde hem uit op mijn bed. Nu zag ik waar Spirabarra lag. Als we die stad bereikten zou ik de Rots al achter de rug hebben. Ik herinnerde me wat ik tegen Koyova had gezegd, dat het mijn taak en mijn lot was om alleen naar de Rots te gaan. Op de een of andere manier voelde het anders met Puciva. Hij was niet de man die mij bij de hand zou nemen en me zijn wil zou opleggen. Misschien was ik zijn taak, zijn lot.
Er werd geklopt en de banjarspeler stak zijn hoofd om de deur. "Folker wil jullie spreken."

Dit bericht is geplaatst in feuilleton met de tags . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *