Puciva vouwde de kaart op terwijl ik de kruispuntkorreltjes opruimde. We liepen naar de werkkamer van Folker. Het strand zag rood van de wachters, zo ver je kon kijken. Puciva's gezicht trok wit weg, ik kneep even in zijn hand.
"Jullie zien het," zei Folker zonder omhaal, "jullie vormen een gevaar. Ik had gehoopt jullie hier te kunnen houden, zoveel nieuwe aanwas krijgen we niet. En geef toe, wat kan een mens zich nog meer wensen dan dit prachtige eiland, dit feestelijke bestaan?"
Natuurlijk knikten we instemmend.
"Tegen zo'n menigte zijn de grootvorsen niet opgewassen."
Ik dacht aan het laatste drupje Graysaflu dat ik nog had. Het was geen optie, er was niet genoeg voor twee. Ik vroeg: "Is er nergens een boot?"
Streng keek Folker me aan. "Natuurlijk niet. De eilanden zijn zo veilig omdat ze onbereikbaar zijn en maar één toegangsweg hebben. Er zit maar één ding op: ik moet jullie uitleveren. Ga je spullen maar pakken."
Hij stond op. Het onderhoud met onze gastheer was ten einde. Verslagen liepen we weer door de grote zaal. Daar zat Kuuksi pontificaal op een van de kussens, ze kreeg ons in het oog en rende voor ons uit naar onze kamer. Ik liet me vallen op het bed, even zonder hoop op een uitweg. Kuuksi sprong naast me en begon aan mijn buidel te krabbelen, wat is er beest, wat zoek je? Ik maakte de buidel open en haalde alles eruit wat erin zat: mijn gouden kettingen, mijn eigen munt, de flesjes van Storma, platenbloed, Hemrond … Kuuksi bleef grabbelen in de buidel, wat wil je nou? Onderin lagen los de straalzaadjes. Bedoelde ze die?
Ik vroeg aan Puciva: "Wat heb je gezien op Morck?"
Hij huiverde van afschuw, ik zag het kippenvel op zijn armen. "Uilen," zei hij. "Het wemelde, krioelde van de uilen, als zwarte vliegen op een wond, zoveel uilen …"
"Grootuilen?"
Hij knikte.
Oh, wat wordt het weer spannend.
ja, ik doe mezelf wat aan met dat eilandhoppen 🙂