Als donkere regendruppels klaterden de tonen over de gang en naar mijn verbijsterde oren. Puciva kwam naast me staan. Hij leek minder verrast dan ik, had hij al eerder Muziek gehoord? Ik moet het met een hoofdletter schrijven, het leek mij de naam van een tot dan toe onbekend wezen, groter en mooier dan de Grote Hemren ooit kon zijn.
Toen hij uitgetokkeld was, vertelde de banjarspeler kort iets over zijn instrument. Dat de zeven snaren links voor het verleden stonden – "om de oude helden van Voocklama te bezingen" – en de snaren rechts voor het heden – "om onze dankbaarheid en blijdschap te bezingen, om vrienden welkom te heten."
Daarop wenkte hij ons om hem te volgen. Ik vond het altijd lastig om mijn schild en spullen achter te laten. Gelukkig had ik geslapen met mijn buidel om.
Ik trok mijn sandalen aan. Ik had ze niet meer gedragen sinds ik laarzen kreeg van Roosma, het arme kind met haar appelsteeltjesbenen - maar in elk geval lag haar skelet niet in een diepe put op Thiarchia. Puciva had geen sandalen bij zich en voegde zich op blote voeten bij ons. De grote vuile laarzen pasten niet in de sfeer die de Muziek teweeg had gebracht. In de gang waren een paar vensters die uitkeken op het strand. Het zag er rood van de wachters, ik kon zien dat ze beraadslaagden hoe ze Voocklama konden bereiken zonder ten prooi te vallen aan de grootvorsen.
We liepen opnieuw door de grote hal met de zitkussens – ik wierp een blik door het wijde raam en zag Kuuksi buiten zitten, als een standbeeldje met de staart om haar pootjes gekruld - naar de deur die leidde naar de andere vleugel van het poortgebouw. In deze gang lagen de vertrekken aan de andere kant, uitkijkend over de kust en de loopplank.
Je krijgt er een vredig gevoel bij, dat komt ook door Kuuksi, katten kunnen inderdaad zo rustig en toch waakzaam zitten.
Ja, klopt.