222 – Roosma

De toon was hooghartig en cynisch, maar haar ogen keken van me weg, bang en onzeker. En de mededeling schokte me, het was iets wat ik niet bedacht had, alsof ik geloofde dat de hogere standen immuun waren voor het ongeluk dat gewone mensen trof.
"Hoor je bij een groep?" vroeg ik. Ze moest toch al een hele tijd onderweg zijn, in elk geval helemaal vanaf Nuktatharsta. Hoe hield ze zich zo mooi en schoon?

"Nee," zei ze. "Ik had een dienares, maar die is op de kruising …" Wist ik wat ze bedoelde? Natuurlijk wist ik dat. De Heerweg of de Rondweg.
"En sindsdien reis je alleen?"
"Ik weet niet wie ik kan vertrouwen. Wil jij mijn dienares niet zijn?"
Ik lachte. Ik kon haar moeder zijn. Maar ik zei: "Dat is goed."
"Ik heet Roosma," zei zij.
"Ik heet Yima," zei ik. "Of Yimama, als je dat fijn vindt. Oh, en dit is Kuuksi." Dat nieuwsgierige beest was tussen ons in op het muurtje gesprongen.
Roosma lachte ongelovig. "Reist zij met je mee?"
"Zolang ze het zelf wil, ja."

Ze had haar thee op, ze zei: "Zullen we?"
We stonden op, ze bekeek me van kop tot teen. "Je heb schoenen nodig. En een mantel."
"En een beker," zei ik.
"En een nap en een mes en een lepel," zei zij. Nog maar zo kort op weg en nu al een volleerde reizigster.

Om geen twijfel te laten bestaan over onze relatie, en over ons standsverschil – ik maakte haar voorlopig niet wijzer – betaalde zij al mijn aankopen. Vooral met de warme, grijsvilten mantel was ik blij, al had ik hem overdag niet nodig. Ik vouwde hem zorgvuldig in de draagzak. Roos keek toe. "Als we ergens riet op de kop kunnen tikken, kan ik er eentje voor jou maken," zei ik. Zij had een tas van fijn leer, die heel mooi was maar vast ook erg zwaar.
Ik kreeg ook een paar stevige, leren laarzen. Volgens Roos waren het mannenschoenen maar dat wilde ik juist. Stevig in mijn schoenen staan.

Dit bericht is geplaatst in feuilleton met de tags . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *