De mannen met de stok liepen weg, voorafgegaan door de grootuil. Het lege net sleepte door het zand. Twee anderen kwamen aanlopen met een groot zwart laken, dat ze uitspreidden over de lading. Even stond de boot onbemand. Wat me bezielde, hoe ik erop kwam, ik zal het nooit weten. De vreemde lokroep van die trage trommelslagen misschien. Ik nam wat bijna mijn laatste slokje Graysaflu was en stapte in de boot. Met mijn voeten maakte ik wat ruimte en voegde me bij de lugubere lading, onder de zwarte doek die stonk naar dood en verderf, een lucht die mijn lichaam zich maar al te goed herinnerde van de Visietunnel.
Even later voelde ik hoe de boot werd opgetild en naar het water gedragen. Ik hoorde het geklots van voeten in zee, ik voelde het gewiebel toen roeiers aan boord stapten, een stapte op mijn hand en ik wist mijn kreet niet te slaken. Op de maat van de doffe trommelslagen begonnen ze te roeien. Het duurde niet lang of ik voelde hoe de boot aan land schuurde. De roeiers sprongen eruit en trokken hem verder een strand op. Het trommelen stopte. Ik hield een hand voor ogen en zag hem. Het kleine slokje Graysaflu was uitgewerkt. Moest ik me dood houden? Moest ik het doek van me afslaan en maar laten gebeuren wat er gebeuren moest?
Ik hoorde een geluid als van een gong, en even laten het openschuren van een wat een zware, stenen deur moest zijn. Voorzichtig rolde ik onder de zwarte doek uit en liet me uit de boot vallen. Voor zover het ging schoof ik er een beetje onder. Door de spleten van mijn schild zag ik voeten. Een stem gaf een commando en ik hoorde het gewapper van de zwarte doek. De stank werd weer erger, ik moest bijna overgeven, ik hield het niet meer. Ik kwam overeind. Ik zat naast de boot op het koude zand, bepakt en bezakt, en alles om me heen ademde dood.
Bloedstollend. Alle bewondering!
dankjewel Ferrara!