De mannen – zes in totaal, allemaal in vale, zwarte kleding – gingen eerst stug door met waar ze mee bezig waren: de beenderen op de zwarte doek leggen. Schedels bovenaan, daaronder iets wat voor een skelet moest doorgaan. Steeds liepen ze terug naar de boot om een armvol botten op te halen. Soms vonden ze iets anders: een reep stof, of iets waardevollers, een munt of een sieraad. Daarvan werd een apart stapeltje gemaakt. Het leek of ze mij totaal niet opmerkten, maar misschien was dit zo'n belangrijk ritueel dat het door niets verstoord mocht worden.
Moeizaam kwam ik overeind en liep maar gewoon naar ze toe. Ze keken op noch om. Op het kleed lagen zeven doden. Zeven dode Tweede Meisjes? Meisjes die wél naar Signada waren gegaan, zoals het hoorde? Er laaide een woede in me op die ik zonder Murmerflu nog niet eerder had gevoeld. Wie had het recht om onschuldige mensen te vermoorden?
Het was of de mannen het voelden.
Een van hen stapte naar me toe en zei: "Kom."
Ik liep met hem mee naar het massieve, vierkante bouwsel waarvan de stenen deur openstond. Koude graflucht ademde naar buiten.
Koud en duister was het binnen. Het enige licht in de vierkante ruimte kwam door de openstaande deur, en van twee flambouwen aan de muur. In het midden was een diepe put waarvan het houten, halfvergane deksel openstond. Ik kan het niet anders noemen, een rond gat van een paar voet doorsnee, waarvan de diepte niet te peilen was. Ik was doodsbang en tegelijk zonder vrees. Ik liep om de put heen en bleef staan in het midden van de tegenover liggende muur.
Het zwarte laken met zijn gruwelijke inhoud werd de ruimte binnengedragen en opnieuw op de grond uitgelegd. Het trommelen begon opnieuw, de trommelaar moest op het dak staan. Op de maat ervan gooide de mannen de botten in de put tot alleen de schedels nog op het kleed lagen.
Opnieuw werd het doodstil.
Vond ik het de vorige aflevering bloedstollend, nu wordt het luguber.
brrrr....