Toen ik ter hoogte van de lichtjes was gekomen, probeerde ik te onderscheiden wat het precies was, daar op een plateautje hoog boven de weg. Had ik Kuuksi's nachtogen maar! Wat doen we, Kuuks? Ze legde haar goede pootje in mijn nek en krabbelde zachtjes. Daarheen gaan dan maar?
Zo geluidloos mogelijk beklom ik de helling. Bijna ter hoogte van het plateau gluurde ik om een grote kei heen. Tenten! Drie tenten!
Ik klom het laatste stukje en liep het plateau op. Meteen een barse stem: "Stop! Maak je bekend!"
"Ik ben Yima van Rodva, verzetter. Op doorreis. En op de vlucht." Ik maakte mijn mantel los en toonde mijn driehoek.
Een lievere, bekende stem: "Yima! Ik hoopte zo dat je ons hier zou vinden!"
Het was Clarma. Wat was ik blij haar te horen en te zien. Ze kwam meteen naar me toe en tilde Kuuksi uit de draagzak. Zij verzorgde het beestje terwijl een andere bewoonster van het kleine kamp eten voor me klaarmaakte. Ik verbaasde me erover dat ze zo dicht bij de weg stonden maar Clarma zei: "Hier komt haast niemand langs. Het pad langs de ijshellingen is te gevaarlijk. Alleen kooplui uit Barra maken er gebruik van."
"En ik," zei ik met een zucht.
"En jij," zei Clarma. Ze had Kuuksi's wond opnieuw verzorgd en zette nu een schaaltje melk voor haar neer. "Misschien hebben we een reisgenoot voor je," vervolgde ze.
Ik kon mijn ogen niet geloven. Het was Bo.
Heel stijf omarmde ik hem, mijn zoontje, deze grote, sterke man. Hoe kon het dat hij hier was? Hij kon me toch onmogelijk ingehaald hebben? Het antwoord op mijn vraag stond achter de tenten, het brieste: zijn paard. "Maar hoe wist je …"
"Dat wist ik niet. Niet zeker, in elk geval. Ik hoorde alleen dat er ongewoon veel wachters gesignaleerd waren op de Heerweg in MancuKondalu. Ik had uitgerekend dat jij daar na twee manen wel zou kunnen zijn, ik hoorde ook dat er weer een appelverkoper was opgepakt …"
Ik dacht aan de vrouw die tegen Wasijma en mij had gezegd: "Wegwezen, nu!" Had ik weer een dode op mijn geweten?