De opleving in mijn schrijven is deels zeker te danken aan Jij Zegt Het van Connie Palmen. Ik plaatste op Facebook al een prachtig citaat over mythen.
Alle literatuur spruit voort uit een verwonde ziel, uit de geestelijke inspanning van het menselijk afweersysteem om ons te genezen van die pijn en de dood te overwinnen. De zoektocht naar de hoogste kennis – die van jezelf – voert je naar een karakter waarvan het prototype terug te vinden is in een held of een lafaard, een god of een rebel. En soms moeten we onze mythe leren lezen om bijtijds te kunnen ontsnappen uit de narratieve kooi van een oud scenario, aan het voorgeschreven lot waaraan het personage schijnbaar willoos gehoor geeft.
In het boek is het de dichter Ted Hughes, ooit echtgenoot van Sylvia Plath, die probeert te ontsnappen aan de monsterkooi waarin Sylvia-aanbidsters hem sinds haar zelfmoord hebben opgesloten.
Later geeft hij voorbeelden van mythen waaraan hun verhaal zich spiegelen kan:
Wat ik in Amerika had moeten leren is dat in de psyche van mijn bruid – hoe Europees haar wortels ook waren – de oerbeelden van de kennis niet alleen gefossiliseerd waren door Faust, de Lorelei, Beethoven, of zelfs door de natuur, maar ook door Superman, Mickey Mouse, en Gone with the Wind, dat het huwelijk van Arthur Miller en Marilyn Monroe een diepere indruk maakte dan de liefde tussen Romeo en Julia …
Aan het slot zegt hij ergens:
Het enige wat me herinnerde aan een fysiek bestaan was de zeurende pijn in mijn nek en linkerschouder, die was begonnen toen ik me in mijn verbeelding ophing aan een haak, vastgehecht aan de spier onder mijn schedel, een naakte prooi voor de aasgier van de schuld.
Dit beeld deed mij heel erg denken aan Inanna in de onderwereld, die ook naakt aan een vleeshaak wordt opgehangen.
Ook dromen zijn van belang voor de schrijver.
Voor een dichter is het onderbewuste een opslagplaats van kennis, kunstzinnig vervormd door een eeuwenoude beeldspraak waarmee hij vertrouwd moet raken, die hij moet durven ontraadselen omdat ze een waarheid over hemzelf bevat die zich op geen andere manier kenbaar kan maken dan in een hermetische vorm. Niemand droomt jouw dromen. De beelden – archaïsch en archetypisch in hun symboliek – zijn voor jou bestemd, aangeleverd door het verborgene en meest essentiële in jezelf. Wie geen toegang heeft tot dat cryptische deel van zijn persoonlijkheid, blijft een dichter van opgesmukte verzen, net zo fatsoenlijk en kunstig gefabriceerd als de persona waarmee we dagelijks in het licht treden en anderen bejegenen.
Een van Hughes' belangrijkste dromen gaat over een vos – een symbool dat meerdere keren zal terugkeren in het verhaal.
Over fantasie zegt hij het volgende:
… dat wat iedereen fantasie noemt, juist het ontdekken van universele waarheden is, die in al hun gruwelijkheid eeuwig terugkeren, onuitputtelijk in de vervorming van hetzelfde: de huwelijkse strijd van goed en kwaad.
Ongeveer halverwege valt voor het eerst "de glazen stolp" – the Bell Jar waarmee Sylvia Plath postuum alsnog wereldberoemd werd (en Ted Hughes verdoemd). Een paar bladzijden later realiseert Hughes zich – achteraf - dat hij mét haar onder die stolp zat.
Ik had nog niet in de gaten dat het ontweken leven niet alleen de smorende verlokkingen van Londen betrof, maar dat het ook het leven met haar was, dat ik langzamerhand, zonder het te merken, onder haar glazen stolp was beland, van mezelf vervreemd, snakkend naar adem.
Hij ontsnapt er af en toe aan, door de vrije natuur – het landschap van zijn jeugd – in te gaan, en later in het verhaal tilt hij de stolp van zich af.
Als ik er niet van overtuigd was geweest dat we allebei een moment in onze queeste [ook zo'n Heldenreiswoord!] hadden bereikt waarop we er alleen voor stonden, zij als vrouw en als dichter een zelfstandigheid had verworven die haar sterk genoeg maakte om zonder mij de strijd met haar demonen aan te gaan, was ik nooit vertrokken. Uit de gedichten van de afgelopen maanden begreep ik dat zij het net zo nodig had zich los te maken van mij als ik van haar. Hoezeer ik ook geschrokken was van het persoonlijke karakter ervan, ik wist tegelijkertijd dat ze een geniaal en poëtisch zelf had bevrijd, ongehoord, nieuw, origineel, schokkend. De glazen stolp was opgetild, de gefolterde paniekvogel kon zijn noot zingen en ik kon me bevrijden van de dwangbuis vader en God ineen te zijn.
Palmen is op de hand van Hughes, zoveel is duidelijk. En na het lezen van dit boek was ik het ook. Waarbij ik moet aantekenen dat ik niets van Sylvia Plath heb gelezen.
Aan het slot vind ik mooi verwoord waarom ik niet van biografieën houd:
Biografen gedragen zich als de eigenaars van jouw bestaan, alsof het een product is. Ik vond mijn gestolen leven terug in de boeken, zag mijn liefde, huwelijk, gevoelens, gedachten en handelingen door vrienden en vreemden voor mij geïnterpreteerd, las hoe feiten werden geloochend of verdraaid, hoe me woorden in de mond werden gelegd die ik nooit uitsprak, me karaktereigenschappen werden toegedicht die ik niet bezit.
Dit alles doet geen recht aan wat in de eerste plaats een aangrijpend verhaal is – het zoveelste – over een gedoemde liefde. En tegelijk wel, want het toont aan waardoor het uniek is, en typisch Palmen.
Palmen heeft zich ondere gebaseerd op Hughes' Birthday Letters-gedichten, en op andere geschriften van zijn hand. Af en toe is dat te merken, en blijft ze te dicht op het Engels. Zo heeft ze het over een verpleegster (nurse) als ze een kindermeisje bedoelt, en gebruikt ze "gewoven" waar volgens mij "geweven" moet staan. (En "vlechtte" in plaats van "vlocht"?) Kleinigheidjes die even de fictionele droom verstoren.
Maar verder is het een beeldschoon, doorwrocht boek. En inspirerend voor schrijvers.
Lees hier de bespreking van Bettina.
"Palmen is op de hand van Hughes, zoveel is duidelijk. En na het lezen van dit boek was ik het ook. Waarbij ik moet aantekenen dat ik niets van Sylvia Plath heb gelezen."
Ik vind het zo raar dat er kennelijk maar twee kampen mogelijk zijn. Dat proefde ik ook al uit de bespreking van Bettina. Waarom niet een genuanceerder beeld? Ik ken ze allebei vrij goed als schrijvers en ik heb ze allebei altijd geweldige dichters gevonden, elk met een geheel eigen en zeer krachtige stem. Waarom dan kunnen zoveel mensen óf Hughes alleen maar veroordelen als een monster óf Plath alleen maar wegzetten als een neurotische depressielijer? En dan ook nog zonder dat ze ze allebei gelezen hebben .... Bovendien - waarom altijd die privélevens erbij halen? Het gaat om de kwaliteit van wat ze hebben geschreven. De rest hoort wat mij betreft thuis in de rubriek Roddel & Achterklap.
Voor alle duidelijkheid: ik ben alleen maar in zijn 'kamp' waar het de inbezitneming van deze moeizame, mooie liefde door de buitenwacht betreft. Verder heb ik er geen mening over, omdat ik er niets van weet. Voor mij is dit in de eerste plaats een prachtig Palmenboek – een boek dat een dramatisch verhaal vertelt en tegelijkertijd het schrijven ervan becommentatieert.
Mooie bespreking, Hella!
Wat de verschillende kampen betreft, ik denk dat dit ook komt omdat in de afgelopen jaren (sinds Plath's dood) er in verschillende kringen een zaak van is gemaakt om Hughes te verketteren, dat kamp liet ook behoorlijk van zich spreken.
Daarom vond ik het mooi dat dit boek het juist vanuit de andere kant belicht. Fictief want roman, maar wel met een krachtige stem.
Ik heb The bell jar gelezen, maar haar gedichten niet, daar had ik toen geen zin meer in. De gedichten van Hughes vind ik over het algemeen mooi (degene die ik tot nu toe heb gelezen, ik heb zijn verzamelde werk gekocht)
Groetjes,