De vergetelheid van de slaap, zo verlokkend en zo gevaarlijk. Ik schrok wakker van gekrijs, geschreeuw, een warreling van vleugels en klauwen en handen met messen en knuppels en roeispanen. Het leek wel of alle uilen van Morck zich nu op ons stortten, of ze nu door de smaak van mensenvlees wild op zoek waren naar meer, meer, meer … De mannen doken weg, Kuuksi beet in poten, ik was daar op de bodem van de boot nog het veiligst, ik verschoof nog wat zodat ik onder de zitplanken lag. Het was nog donker maar niet meer helemaal nacht, doodvoorzichtig trok ik de hanger tevoorschijn en liet hem over de wilde wemeling glijden. Was er niet één goede uil bij? Waren het allemaal haatschepsels die nu zonder leider waren?
Ik doordacht het niet allemaal zo op dat moment, maar het werd me duidelijk dat de kwade uilen dus altijd op bevelen hadden gereageerd. Bevelen, opdrachten, die kennelijk vanuit heel Inhemren bij Murk binnenkwamen, die dan vervolgens de uilen uitzond. Naar de Heerweg, naar Barraspira, naar waar hun dodelijke acties maar gewenst waren.
En de goede uilen? Werden zij door niemand geleid? Ik had de uil gevraagd om de boot te waarschuwen, ik had het steviger gedacht dan uitgesproken, bijna als een gebed.
Met alles wat ik in me had probeerde ik het opnieuw. Help! Help! De uilen in de bomen, de uilen op Schorre Clif, ook de uil van de botten op Thiarchia … Help! Help!
Intussen ging het gevecht door, een van de mannen was al overboord geslagen, meteen doken de uilen op hem, alsof ze watervogels waren die prooi uit zee aan hun klauwen sloegen. Een ander viel neer, over mijn benen, zijn gezicht een uiteengereten massa, in zijn schokkende handen nog zijn bebloede mes.
Help! Help! Ik wilde schreeuwen maar mijn stem was stom. Alleen Puciva en Thiarck zag ik nog en waar was Kuuksi?
Oei, dit zag ik niet aankomen. Wat een bloedbad en wat een onverwachte doodsangst ineens.
Knap gedaan, Hella!
dankjewel!