Een van de mannen sprak: "Wij danken u voor uw offer aan de Grote Hemren."
De eerste schedel. Aan het geluid hoorde ik dat hij verbrijzeld werd.
Weer die spreuk. Weer een schedel, weer dat geluid. Ik stond te zwaaien op mijn benen en durfde niet dichterbij te komen.
Na de zevende schedel werd het deksel met een klap neergelaten op de put. Op het zwarte laken lag nu nog een hoopje spulletjes. Pas nu zag ik dat de wanden van deze graftombe waren voorzien van een oneindige hoeveelheid planken, met daarop kleine kistjes, honderden en honderden genummerde kleine kistjes. Een van de mannen pakte een kistje en schoof de spulletjes van het laken erin, het ritselde en rammelde, en toen hield hij het mij voor.
Verbijsterd keek ik erin, keek ik hem aan, wat moest ik hiermee?
"Zit er iets van uw dierbare bij?"
Hij vroeg het kalm, met zelfs iets van eerbied, of medelijden misschien. Was dat wat ze van me dachten? Dat ik hier kwam om te zien of mijn zuster, mijn dochter, mijn vriendin … Vulema! Maar dan moest ik al die kistjes van weet-ik-hoeveel maanjaren door.
Ik liet de dingen door mijn vingers gaan: een kettinkje, een munt, een lint … Naamloze voorwerpen van naamloze jonge vrouwen, tegen hun wil geofferd. Doosjes vol machteloos verdriet.
"Is ze pas vertrokken?"
Nee, schudde ik.
Hij nam me het kistje af en zette het terug op de plank. De mannen met het laken stonden al buiten. Ze waren nu met zeven, de laatste moest de trommelaar geweest zijn. Ze liepen naar het strand. Ik keerde me nog eenmaal naar dat vergevingloze bouwsel dat zo recht en zeker oprees tussen de sombere bomen. Even zag ik iets glanzen op het pad, ik bukte me, stopte het schielijk in mijn zak.
En nu? Terug naar Barra? Dat was te gevaarlijk.
voor de afleveringen die op Thiarchia spelen werd ik geïnspireerd door het schilderij Toteninsel V door Arnold Böcklin.
Mooi dat je de inspiratiebron laat zien, niet echt een warm plaatje.
Hopelijk heeft Yima een nieuw redmiddel opgepakt.