Tegen de avond kwamen we in de buurt van Barra. Het terrein werd vlakker. In de niet meer zo verre verte blikkerden de uitlopers van de laatste IJshellingen en daar liep ook de officiële weg. Het leek niet veilig om hier nog te stoppen maar het was mijn enige kans. Ik tikte hem op zijn rug, riep dat ik moest plassen, deed alsof ik buikkramp had, verdween achter de bomen, hurkte neer en nam een slokje Graysaflu uit het flesje in mijn broekzak. Ik kon mezelf wel slaan omdat ik hem vertrouwd had. Omdat ik zo naïef was geweest te denken dat zo'n driehoekje iemand tot een beter mens transformeerde. Goede en slechte drijfveren waren overal, en mijn lichaam had zo genoten van het zijne. Kuuksi zou me gewaarschuwd hebben, daar was ik zeker van. Hemren, wat miste ik dat beest.
Ik hoorde Koyova roepen: "Yima! Alles goed? Waar blijf je?"
Ik moest weg. Hij moest me niet vinden, dan wist hij meteen dat ik hem doorhad. Onze voorraad Graysaflu zat op het paard maar hij zou wel vermoeden dat ik zelf ook nog wat had. Wat zou Kuuksi doen? Ik keek omhoog. Het was een stevige pijnboom met grote zijtakken. Het was bijna niet te doen met bepakking, maar ik kon mijn spullen niet laten liggen, dan zou hij ze zeker vinden. Met de grootste moeite hees ik mezelf op de eerste tak, de tweede, de derde, hoger en hoger tot ik kon zitten, schrijlings op een tak, leunend tegen de stam.
Ik hoorde hoe hij mijn kant opkwam, even later zag ik hem onder me lopen, stilstaan, rondkijken, grommen in zichzelf. Hij liep terug, kwam even later te paard opnieuw voorbij, riep nog een paar keer mijn naam, aanvankelijk nog alsof hij lief en bezorgd was, maar algauw scheldend, rotwijf waar zit je. Op dat moment wist ik dat ik zelfs Murmerflu zou nemen om aan hem te ontkomen.
Ze heeft Kuuksi helemaal niet nodig om haar instinct te voelen. Het is een bijzondere vrouw, maar door die paar dagen tussendoor voor mij wel een stuk fijner geworden.
En ook weer heel leerzaam voor mij, ik kom er in de Nieuwsbrief nog even op terug.