Geluidloos zweefde de witte uil naar me toe, hij landde naast me. Meteen was ik wakker, en met de tegenwoordigheid van geest die je opdoet als vervolgde, grabbelde ik in mijn buidel naar de straalzaadjes en hield de uil mijn hand voor. Het werkte! Een voor een pikte hij ze voorzichtig uit mijn hand, en ik zag het licht in zijn ogen doffer worden, hij wiebelde op zijn klauwenpoten en kukelde toen zo achterover van de vensterbank, zijn vleugels licht gespreid zodat hij zacht neerkwam en zacht koerend als een duif een beetje rondwaggelde. De poortwachters liepen naar hem toe, ik hoorde ze mompelen, wat heeft dat beest …
Vlug rende ik de gang door, naar beneden, naar de poorthal, die werd verlicht door twee toortsen. Nu zag ik in het metselwerk tegenover de poort een vage boogvorm. Alsof ook daar een poort was geweest. Achter me vermaakten de wachters zich met de dronken uil, ik haalde mijn hemrond tevoorschijn en hield hem om hoog, mijn hele wezen een grote bede om hulp, van wie? Alleen maar Help mij, Help mij.
Heel langzaam, en met veel te veel lawaai, draaide wat eens een deur was geweest naar buiten open. Gekraak, gebolder van vallende stenen, een spleet die veel te smal was om mij door te laten, help mij, help mij, wanhopig hield ik de hemrond hoger en hoger, de wachters kwamen op het geluid af, help toch, help!
Een blauwe bliksemflits, een vogel met een kattengezicht, met een wreed bekje en wrede klauwen, viel hen aan, om en om, klauwde en beet in hun gezichten, een worsteling met geschreeuw en gekrijs, in de gangen boven beweging, roepen, rennen, en al die tijd schoof tergend langzaam de stenen deur verder open, ik gooide schild en draagzak door de spleet en perste toen mezelf er zijwaarts doorheen.
Achter me schoven de stenen die niet gevallen waren weer op hun plek. Ik bond mijn ijzertjes onder en maakte me uit de voeten. Zo snel mogelijk zo ver mogelijk hier vandaan!
Pffff dat was op het nippertje