De grond was nog steeds hobbelig en glad, maar met de ijzertjes en ons verlangen om warm te worden haalden we toch een behoorlijk tempo. Op een gegeven moment hoorden we opnieuw het nu al bekende geluid van een regiment wachters op het reguliere pad. Tegen de zonbeschenen ijshellingen staken ze af als een schaduwspel. Gauw namen we weer een slok Graysaflu. Op hetzelfde moment stopte de stoet, was de wereld even doodstil zonder het gestamp en gerinkel, een stem schoot uit: "Ik zag iets! Daar beneden!"
Iemand maakte zich los uit de stoet en stapte naar de kant van de weg, zijn hele gestalte nu zichtbaar voor ons. We bewogen niet, we ademden nauwelijks, we verdwenen voor ons gevoel veel langzamer dan anders … maar de wachter keek tegen de zon in, hij zag ons niet. De stoet formeerde zich en verder marcheerden ze weer, net als wij richting Heerweg.
Geschrokken waren we wel, het leger zou er eerder zijn dan wij, ze zouden ons opwachten daar en hoe onzichtbaar we ook waren, ze zouden een manier vinden om oms te grazen te nemen, daar was ik zeker van. En Bo ook, hij pakte mijn hand en beloofde: "We vinden er iets op, Yimama, ik weet het zeker."
Het duurde niet lang voor we in de verte de schaduw van de Heerweg ontwaarden. Konden we niet beter wachten op de nacht? Maar het was zo verschrikkelijk koud. Ik smachtte naar onderdak, naar warmte, mijn lijf bracht me terug naar de woestijn waar ik het warme zand als een deken over me heen trok. Bo's stem bracht me terug in deze wereld: "Doorlopen! Stilstaan is gevaarlijk!"
Gebouwtjes zagen we opdoemen, vast en zeker herbergen, en ook iets wat op een verzameling tenten leek, zag ik hoopvol. Maar Bo zei: "Dat is een legerkamp."
Onze ijzertjes krasten op de stenen. Als we binnen gehoorsafstand van de Heerweg waren, moesten we ze afdoen. Steeds dichterbij kwam het zwarte lint van de schaduw, het leek wel een rookspoor dat over de ijshellingen verdween in de richting van Signada.