"Je moet hier zo snel mogelijk weg," zei Clarma.
Kuuksi hief haar kopje. Wankel en voorzichtig probeerde ze op te staan. Het viel nog niet mee, maar het ging. Clarma goot wat geitenmelk op een bordje, verkruimelde er wat brood in. Kuuksi slobberde het moeizaam op.
Wij ontbeten met brood en thee. We bestudeerden de kaart. "Ga niet naar Signada." Het was als een mantra in mijn hoofd geëtst. Clarma wist ook niet precies waarom niet. Het zou aan mij zijn om dat uit te vinden, maar ik moest een andere route nemen. Eerst naar het noorden, tot aan de ijshellingen die de grens vormden met Blynxtera, en die dan blijven volgen tot aan Barra, de havenstad van waaruit je de noordelijke eilanden kon bereiken.
Clarma vroeg: "Kan Kuuksi in de draagzak? Als ze bovenop ligt?"
"Ik denk het wel." Ze had er onderweg immers wel vaker in gezeten, als het haar te koud werd aan de pootjes. Clarma gaf me een klein potje honing en nog wat repen stof.
Toen ik weer helemaal bepakt en bezakt was, namen we allebei een grote slok Graysaflu. Clarma kon ongezien teruggaan naar de Goede Vader, en ik? Ik moest voor de zoveelste keer afscheid nemen van iemand die me verder had geholpen, en maar hopen dat ze er zelf geen ellende van zou ondervinden. En dan verder. Altijd maar weer verder. We omhelsden elkaar en openden voorzichtig de deur. Niemand te zien, het was ook nog donker. Fluisterend legde Clarma me uit hoe ik moest lopen om de stad uit te komen, en dat ik de Helvarderaflu moest volgen tot aan de ijshellingen. Toen hoorden we gerinkel. Bewapende wachters slopen onze richting uit. Wij verdwenen als dieven in de nacht. Terwijl zij de dieven waren, de stelers van levens en geluk.
Achter me hoorde ik hoe ze op Clarma’s deur bonsden, hoe ze hem intrapten en even later weer naar buiten kwamen. "Ze kunnen niet ver zijn," hoorde ik. En Wasijma's heldere stem: "Ze heeft Graysaflu."
O jee je houdt ons weer volop in spanningweer volop