Het leek wel of iedereen hier even stopte om het te laten doordringen: het einddoel was in zicht.
Hoe moest het voelen om in een land te wonen dat zo beheerst werd door die enige waarheid, de Rots? De veilige, indrukwekkende burcht waar de Grote Hemren verbleef met de zes wijze mannen. De plek ook waar de geheime letters waren, de letters die ontbraken aan het Rotsvadmijn.
Ergens daarvoor moest zich dan de Berg van Verering bevinden maar die verborg zich nu achter de hoge bergketen, de Muur van IJs, die de grens vormde tussen MancuKondalu en Blyntera. Terwijl we daar liepen, in dat koude witte licht, in die koude scherpe wind, reciteerde ik wat Storma had verteld, zo ontzettend veel maanjaren geleden.
"Om vrouwen eraan te herinneren aan wie ze uiteindelijk alles te danken hadden – de Vader die ons heeft en geeft – stelde hij de regel vast dat iedere tweede dochter uit een gezin op pelgrimstocht moest gaan. Om namens het gezin dank te zeggen, om aan alle families van Imhemren te laten zien hoe gezegend ze waren om hier te mogen wonen. Als ze de Rots hebben aanschouwd, en het lichtend gelaat van de Grote Hemren, zijn ze vrij om terug te keren. Maar er keert nooit een meisje terug. Ze blijven daar, in eeuwige gelukzaligheid."
Wasijma keek me van opzij aan alsof ik gek geworden was, haar gezicht rood en jong in de bontmuts die ze diep over haar oren had getrokken. "Geloof jij dat?"
Ik schudde mijn hoofd. "Nee. Niet meer. Maar toch …" Ik had Wasijma nog niet duidelijk uitgelegd wat voor mij het doel van deze reis was. Simpel genoeg. Kijken of het echt waar was, of juist niet waar, wat ze alle vrouwen in Inhemren wijsmaakten.
Om het dan te vertellen … aan wie? Mijn moeder, dacht ik. Als ze nog leeft. Jonnama, mijn schoonzus. Als ze me wil zien. Mia! Als ik haar ooit terugzie. De vogelmeisjes op Schorre Clif. De zeehondenmeisjes op Wyda Moor. Tweede Meisjes die me hebben geholpen: Rietmeisje, Verfmeisje.
Maar daarvoor moest ik met mijn eigen ogen zien of het waar was. Of niet waar.