214 – de kaart

De zon ging onder, het licht verliet de wereld. Bo vertrok met de anderen. Ik keek de paarden na tot ik ze niet meer zag. Kuuksi draaide rondjes om mijn benen. Ik pakte haar op en zette haar op mijn schouder. We moesten terug naar de Heerweg.

Wezarma zei: "Blijf hier nog een nacht. Blijf eten, blijf slapen. Vertrek morgenochtend, dan kom je tegen de avond bij de Heerweg aan, dat is veiliger."
Ze had gelijk.

Met de overgebleven mannen en vrouwen zaten we rond een vuurtje waar een theeketel boven hing. Ik hield het schild op mijn schoot. Ze keken er nieuwsgierig naar en ik vertelde hoe het was ontstaan, wat de verschillende paneeltjes voorstelden, hoe ik Langen San en Schorre Clif was kwijtgeraakt, hoe het me beschermd had op mijn vlucht, hoe ik hoopte dat het me zou blijven beschermen op de tocht die voor me lag.

Een van de mannen stond op en haalde iets uit de tent. Het was iets dat ik nog nooit had gezien, ik wist niet eens hoe het heette. Perkament. Een groot vel dat op een lap heel dun leer leek. Erop was een tekening aangebracht die ik herkende van de lessen op school, al had de dogman alleen in het zand getekend.
Een kaart van Imhemren. De voet met de zeven tenen.
De man keek de kring rond alsof hij om toestemming vroeg. De anderen knikten instemmend.

Wezarma zei: "Je bent niet de eerste die de reis naar de Rots gaat ondernemen. Verschillende verzetters hebben het ook geprobeerd, teruggekeerd is er niemand. Misschien waren ze te jong, te overmoedig."
"Allemaal mannen," vulde een van de vrouwen aan. Ze glimlachte, haar groene ogen fonkelden.
De mannen gingen er niet op in, verbazend genoeg. Ze legden mij de kaart uit. De heerlijkheden, de rivieren, de steden, de grenzen.
"En wat zijn al die driehoekjes?"
"Dat zijn verzetterskampen."

Dit bericht is geplaatst in feuilleton met de tags . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *