204 – bij de Blauwen

De vrouw keek me oplettend aan. "Barraspira? Vanwege de gevangenisuitbraak?"
"Ja. Helaas is in het bos een van ons om het leven gekomen. Het was verschrikkelijk. Ik ben alles kwijtgeraakt."
"Was u uitgezonden vanuit het hoofdkwartier?"
Ze leek me jonger dan ik. Ik waagde het erop. "Ja, maanjaren geleden. Ik woonde op de route naar het Dzikomeer."
"Goed. Welkom. Ik spreek u straks."

Ze ontbeten goed, de redwerkers. Ik zat naast Mia aan het eind van de tafel. Gepraat werd er nauwelijks, de sfeer deed me denken aan het ontbijt op Middelgront. Niet dat de Blauwen doorzichtig werden, maar de onderdanige stilte was hetzelfde. Geen sprake van dat dit een verzetsgroep was. Dit waren eerder … spionnen? Mensen die in naam van de Grote Hemren en die van Sfogman opereerden? De vrouw in het bos had ons zonder pardon willen vermoorden. Nu begreep ik de beleefdheden die me ten deel waren gevallen. Angst, pure angst. Ik zag hoe Mia's handen trilden. Ik voelde in mijn zak naar het flesje platenbloed. We zouden het nodig hebben, zij en ik.

Na het ontbijt kreeg Mia de opdracht mij rond te leiden en voor te stellen aan Sfogman. Het hoofdkwartier had twee verdiepingen: boven waren de slaapkamers en een badruimte, beneden de eetzaal en een grote keuken. Door het raam wees ze naar het palast. "Daar moeten we straks heen."
"En wat is er in de andere vleugels?" Nu we op gelijke hoogte stonden, zag ik dat het noordelijke gebouw voor alle vensteropeningen tralies had.
"Gevangenis," wees Mia met haar duim. "En gerechtsgebouw." Duim naar rechts. Ze keek me aan met wanhoop in haar blik. "Wij zijn degenen die – wij zijn de verklikkers. Wie niet genoeg levert – mensen verraadt – gaat naar een uitpost in het bos. Zoals die vrouw die vermoord is, wat je vertelde."
Ik besloot haar op dit moment niet wijzer te maken. "En de anderen? Wij? Jij?"

Dit bericht is geplaatst in feuilleton met de tags . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *