"We lopen de hele dag door de stad," antwoordde Mia. "Sommigen maken een rit over de Heerweg om de herbergen en kooplui te controleren, anderen gaan over de brug, of zelfs een eind de rivier op."
"Klaar?" Het was de stem van de Blauwe moeder. "Mia, voeg je bij je onderdeel. Ik zal Stijfam zelf introduceren bij Sfogman."
Geschrokken, met gebogen hoofd, snelde Mia de keuken uit.
"Hoe ben je hier eigenlijk binnengekomen?" vroeg de Blauwe moeder aan mij.
"Via de poort?" zei ik onschuldig.
"Welke poort?"
"De Heerwegpoort."
"Waarom kwam je niet gewoon over de brug?"
"De weg naar de brug was veel te gevaarlijk," zei ik. "Alle ontsnapte gevangenen" – ik dacht aan het slagveld, aan al die dode lichamen – "kozen die route."
"Hoe ben je over de Helvarderaflu gekomen?"
"Zwemmen?" zei ik onschuldig, maar ze trapte er niet in.
"Geen Helgavialen achter je aan gehad?"
"Nee," zei ik.
Aan de overkant, in het palast, werden wat luiken geopend. De Blauwe moeder zei tegen mij: "Kom, we kunnen nu direct wel gaan."
Het voelde niet goed. Ik was bang. Maar er zat niets anders op. We liepen de trap af, staken het drukke marktplein over – ik zag dat de kledingkleuren van de gewone mannen en vrouwen net zo waren als in Barraspira: rood en wit – en bestegen de trap naar het palast.
We kwamen in een wijde zaal die me deed denken aan Ghemma, hoe ze altijd bij het venster had zitten borduren. Hier zat niemand. Aan het einde van de zaal was een grote deur met tralies ervoor, en er stonden twee wachters bij de deur waarachter ik Sfogman vermoedde.
Ik was zenuwachtig. Nog zo'n kruisverhoor en ze zouden erachter komen dat ik niet was wie ik was. Heel even ontwaarde ik een snelle schim die over de glanzende houten vloer gleed. Kuuksi? Dat kon haast niet. Maar het maakte dat ik me toch wat sterker voelde, meer op mijn hoede dan hulpeloos overgeleverd.