Vol ongeloof aanschouwde ik nu de grote afgeplatte keien met sporen van karrewielen, in de verte geflankeerd door zuilengalerijen langs de kant, en bouwsels die waarschijnlijk herbergen waren of winkeltjes, en marktkraampjes waar je overdag hopelijk etenswaren kon kopen. Op allevier de hoeken van de kruising stonden wachthuisjes. Ik kon niet zien of ze bemand waren. Was het veilig om via de Heerweg naar Harstamar te lopen?
Achter ons de uitlopers van het bos, voor ons, ten westen van de Heerweg, een kale, licht golvende steppe die in het maanlicht wel een zee leek. We waren hongerig en moe, we moesten slapen – of konden we juist beter van de nacht profiteren? Kuuksi was al een stukje op weg, ze was al buiten de Schaduw van de Rondweg, ze ging zitten en wachtte.
"Ik wil eigenlijk niet mee," zei Burman.
Ik schrok. Ik had me zo'n stuk veiliger gevoeld met hem erbij!
"Ik wil naar Ukufila," zei Burman. "Als tweede Otta ergens is, dan daar. Of in elk geval is de kans het grootst dat ze daar iets van haar weten. Dus ik wil de Rondweg blijven volgen."
We keken omhoog. De Schaduwen leken te bewegen, soms was de ene onder, dan de andere.
"Mag ik met je mee?" vroeg Gladefam. "Geruman en ik hebben geprobeerd ons kleine zusje uit Barraspira te smokkelen. Ik weet niet of het gelukt is, we werden al opgepakt voor we haar aan iemand konden geven. Geruman verzette zich en in het gevecht dat uitbrak griste iemand haar uit mijn handen. Maar ik heb het mijn broer beloofd …"
Ik weet niet of Burman er blij mee was. Hij zei kortaf: "Goed." Het was ook niet iets wat je kon weigeren. "Heb je geld?" vroeg hij aan mij.
Ik graaide in mijn broekzak en liet hem mijn handvol munten zien. Hij gaf me er nog een handje bij en kuste me op mijn wang. "Dankjewel voor alles, Yimama."
"Oh jongen, jíj bedankt. Jij hebt mij gered!"
Hij keek verlegen weg. Voegde er dan aan toe: "Groet Mia en Bo van mij."