182 – het redwerk (2)

"Een redwerk?" vroeg Burman.
"Een keten van verzetsgroepen door heel Lopweteka. Het is opgezet door mensen uit het westen."
Het westen? Het lege kwartier van Lopweteka? Daar woonde toch helemaal niemand? Daar zou je tot aan de Westzee toch niemand tegenkomen?
Ze zag me kijken, ze zei: "Het is niet waar wat ze je op school vertellen. Er zijn geen steden, er regeren geen Opperva's of hoe je ze maar wilt noemen, maar er wonen wel mensen. Ze wonen in hutjes of tenten, ze leven van hun dieren, en van wat handel met Mingia. En iedereen is welkom en veilig."

"Waarom gedoogt Sfogman dat?" vroeg Burman. Sfogman was de Heerman van Lopweteka, hij zetelde in Harstamar, de hoofdstad van Lopweteka. Hoe kon daar dan tegelijk een verzetsgroep zijn? Ik begreep het ook niet.

"Het is makkelijker voor ze," zei onze gastvrouw. "Ze gebruiken mensen als jullie als afschrikwekkend voorbeeld, en tegelijk zorgen ze voor welvaart en veiligheid voor hun eigen bewoners. Wat er aan uitschot overblijft, ach … dat zijn paupers zonder invloed. Die hoeven ze dan in elk geval niet meer gevangen te zetten of van werk te voorzien. Ze leren de kinderen op school dat er in het Lege Kwartier niemand woont, en klaar zijn ze. Uitschot uitgewist."

Ik probeerde het te begrijpen. Ik snapte nu wel dat er iets was om tegen in opstand te komen, maar wat behelsde dat? Moest je aan alles twijfelen, zelfs aan de grote Hemren? Ik dacht aan het gevoel van grote veiligheid dat ik had ervaren op het blauwe beeld – hé, blauw … - op Taka Haringes. Was veiligheid een gevaarlijke illusie?

"Zeg je daarom ook je naam niet?" vroeg Burman scherp.
Ze keek hem indringend aan en zei: "Jij begrijpt het. De mensen van het redwerk kiezen hun eigen naam, of laten zich noemen naar een bepaalde eigenschap. Zoals Rietmeisje," zei ze tegen mij. "Hoe zou jij genoemd willen worden?"

Dit bericht is geplaatst in feuilleton met de tags . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *