157 – naar de Visietunnel

En zo verliet ik de weef, waar ik zoveel maanjaren had doorgebracht, waar ik ondanks alles gelukkig was geweest, had genoten van mijn kinderen, mijn werk, mijn vriendinnen. Ik keek nog een keer om, ik wist niet zeker of ik Kuuksi nog zag, de oven en de put ontnamen me het zicht. Wel zag ik Blufam op het dak. Ze keek me na.

Lopen naar de Visietunnel. Ik liep moeizaam door het lange gewaad, steeds als het Tikman te langzaam ging, ramde hij met zijn knuppel op mijn rug. Toen ik me nog een keer omdraaide, sloeg hij me op mijn hoofd. Duizelig liep ik verder.
Onder het gewelf bleven we staan.
"Vertel eens," zei Tikman treiterig, "wat heb je met dat mooie bruidje van me gedaan? Weet je waar ze is?"
"Nee," zei ik zacht. Het nee-schudden deed pijn.
"Houd je hand maar even op, ja, zo."

Een sissende drup viel op mijn handpalm. Het voelde alsof ik mijn hand in het vuur stak en hem daar hield, een brand die niet stopte. Het vlees schroeide weg.
"En? Weet je het al?"
"Ze is gevlucht voor jou," zei ik. "Maar ik weet niet waar ze nu is." Dat was de waarheid. De volgende drup boog net boven mijn hand af en viel sissend op de grond.
"Goed, ik weet haar wel te vinden, denk maar niet dat ik me zo'n lekker wijfje laat afpakken. Maar voor jou is het afgelopen. Tenzij Hebotva je komt redden, natuurlijk," grijnsde hij.

Hij bonsde op de linker deur, de deur naar de noordelijke Visietunnel. Hij ging open. Er was niemand. Tikman gaf me een duw. "Veel plezier!" Ik viel op de grond in de stinkende duisternis, alleen met de schroeiende pijn in mijn hand, de doffe pijn in mijn hoofd en rug. Na ik weet niet hoeveel tijd ging er een deur open aan de andere kant. De duisternis werd schemer. Een vrouwenstem zei: "Ach, een nieuwe. Ze hebben het er maar druk mee. Kun je staan? Kun je lopen?"

Dit bericht is geplaatst in feuilleton met de tags . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *