Ik kreeg meestal zoveel opdrachten van Fegman dat ik ze maar nauwelijks op tijd afkreeg. Het was fijn dat Otta zo'n goede leerling bleek, ze kon al heel veel basiswerkzaamheden van me overnemen. Dodenmatten kon ze al bijna met de ogen dicht maken. Zo had ik tussen de bedrijven door toch tijd gehad om de beloofde draagzak te maken voor Nuzafam, de vrouw die ik had ontmoet op de tocht naar het Dzikomeer. Toen ik hem eindelijk af had, vroeg ik op een vrije dag aan Mia of ze zin had om mee te gaan. Eens een andere weef van binnen zien, dat hadden we nog nooit gedaan doordat zij en Otta als vakleerling binnen onze weef waren gebleven. Bo was met Burman naar de markt, de jongens zouden voor ons koken die avond.
Samen liepen we onder de Visietunnel door, ik vroeg me af of Blufam daar met Mia over praatte, ik merkte wel dat ze haar pas versnelde. Buiten de weef waren we extra voorzichtig met wat we luidop zeiden, alle huizen hadden oren, de mooie, hoge witte huizen van Barraspira, vol met gehoorzame burgers die zichzelf met hun wapenrusting in toom hielden. Zij hadden daar geen Helvarderaflu voor nodig. Ik nam het niet elke dag, maar wel steeds vaker, steeds als ik bij mezelf zo'n cynische, bittere gedachte ontwaarde. En ook wanneer ik de weef uitging.
Langs de hoofdstraat liepen we, tot we bijna bij het Palast waren. Daar sloegen we linksaf naar de weef van Nuzafam. Door het hek zag het er precies zo uit als bij ons: een vierkant van borgen, een wei met een oven en een waterput, kinderen en kippen en geiten.
Ik trok aan de bel. Een oudere vrouw kwam naar ons toe en ik zei dat we voor Nuzafam kwamen.
Haar gezicht verstrakte.
"Die woont hier niet."
"Maar –" zei ik, "ik heb iets voor haar gemaakt, ze vroeg of ik …" Ik hield de draagzak omhoog.
"Ze zit in de Tunnel. Noordkant."
"Waarom?"
"Dat gaat jullie niets aan," zei de vrouw. "Maar laat het een les zijn. Haar zoon pleegde hoogverraad, had zich op de jongensborg bij een verkeerde groep aangesloten. En dan wordt de moeder natuurlijk ook gestraft." Ze zei niets meer maar bleef ons strak aankijken. Toen draaide ze zich om, zonder een woord, en liet ons daar staan, geschrokken en bang, onze gedachten bij Bo.
Thuis vertelden we er niets over, of tenminste niet aan Blufam of Letifam, niet omdat we hen niet vertrouwden maar omdat alles wat je wist gevaarlijk kon zijn. Ook het feit dat wij naar een verraadster hadden gevraagd. Nuzafam, zo blij met haar amethist en haar maansteen. Nu voor eeuwig in die donkere hel.