Mia was als eerste aan de beurt om naar school te gaan. Ze kreeg precies zo'n kralenstaafje mee naar huis als we in Dunkitaba hadden gehad, alleen met twee mooie kralen in plaats van een. Ik had de school vanaf de wachttoren kunnen zien als ik niet zo gefascineerd was geweest door het landschap. Hij lag aan de noordkant van onze weef, het was ook net zo'n ommuurd terreintje, met in het midden een boom als in Dunkitaba. Rondom waren er gebouwen: de borg van de dogman, een leslokaal, en de borg voor de jongens van de weef. Alle meisjes van onze weef zaten samen in een klas, bovendien ging Mia samen met Otta, ze verheugde zich erop.
Er waren maar drie Tweede Meisjes in onze weef, twee ervan waren ouder, eentje was even oud als Mia en Otta. Ze liep achter onze hagelwitte meisjes aan in haar dofzwarte pakje. Natuurlijk had ik haar wel eerder gezien maar nu viel het verschil extra op. Toch vroeg Mia nooit naar het hoe en waarom, zij begreep veel eerder dan ik dat je beter geen vragen kon stellen. Ik troostte me altijd met de gedachte dat zij hier in elk geval een veel beter leven had dan ze op Middelgront gehad zou hebben.
De lessen waren ook niet anders dan in Dunkitaba, op een ding na: letters beitelen leerden ze niet. Ze kregen een wastafeltje waarin ze de letters moesten tekenen. Eindeloos het rotsvadmijn opdreunen en optekenen, je naam, de naam van je moeder – naar vaders werden deze meisjes niet gevraagd – de namen van de heerlijkheden, van de steden, de dorpen, de rivieren … Zou Mia nog weten dat ze van Middelgront kwam of leerden ze ook hier niets over de Zanden?
Op de dagen dat ze geen school hadden, werden wij verondersteld de meisjes het een en ander bij te brengen over huishouden: voedsel inkopen en bereiden, de was doen, de borg schoonhouden, wapenrusting op kleding naaien … Dat laatste vond Mia het leukst, ze was ook altijd heel blij als ze weer een nieuw amuletje verdiend had op school, of er een kreeg van mij als ze goed haar best had gedaan.