Twee jaar later ging Bo, dat voelde toch heel anders. Letifam zag het aan me, of tenminste dat het me veel deed, ze zei begripvol: "Einde van een tijdperk hè? Van nu af aan groeien de kinderen steeds verder van ons weg." We keken ze na bij het hek, Burman had Bo's hand gepakt, je kon zien dat hij bang was. Bo vond het alleen maar reuze stoer dat hij nu eindelijk Tikman achterna ging.
"Ja," zei ik tegen Letifam. Zij wist niet dat het anders lag voor mij, dat Bo mijn échte kind was, de reden voor mijn vlucht, de oorzaak van mijn verblijf hier, in Barraspira, in de weef. En ook de zorg die ik soms had, dat Bo meer van zijn vader in zich had dan ik zou kunnen verdragen.
De jongens leerden hun letters aanvankelijk ook op zo'n wastafeltje, maar later mochten ze ze schrijven op leisteen, of op potscherven zoals ik ze gezien had op Schorre Klif, toen Manuva me bij zich had geroepen met de boodschap dat er naar me gezocht werd. Heel soms zag ik ook hier een grootuil door de lucht zeilen, met een boodschap onderweg naar het Palast van Storeman. Ik vond het heel logisch dat jongens dat leerden, en meisjes niet. Wat hadden wij vrouwen te schrijven? Af en toe kwam Fegman met een specifieke opdracht, om iets te maken voor een bepaald persoon, dan verwerkte ik soms letters in mijn ontwerpen, en ik vlocht soms amuletjes met de letter H, maar dat was het dan ook.
Nu ik zo'n gevestigde inwoner van Barraspira was geworden, kreeg ik toestemming van Morfam (en van Fegman) om in mijn eentje naar de warenmarkt te gaan. Ik kreeg er een passeer voor – een ronde munt waar een stadspoort op stond afgebeeld – die ik aan de wachters bij het Palast moest laten zien. Op de terugweg werden mijn aankopen gecontroleerd, waarschuwde Morfam, de eerste keer dat ik ging. Alsof ik … ik had geen idee wat voor smokkelwaar een mens zou kunnen kopen. Toch gaf het een speciaal gevoel, om zonder begeleiding de poort uit te lopen, de wereld in.