111 rijkdom

Ik kleedde de kinderen uit, ontdeed mezelf van mijn door en door vuile wollen pak en met ons drieën baadden we ons. Er was zeep, er was badolie, er waren droogdoeken, wat was het heerlijk om je zo schoon te voelen, alsof ook alle ellende verleden tijd was, of ik angst en dood en gruwelijkheid achter me had gelaten. Alsof hier mijn nieuwe leven begon.
Ik diepte mijn prinsessenkleren op uit de draagzak – maar ze waren een bos stinkende kreukels. Pas toen zag ik dat aan de wit geschilderde deur verschillende kledingstukken hingen. Een wit pak met zo'n wijde tuniek, en twee kinderjurkjes, eigenlijk een soort lange tuniekjes. Mia paste het precies, Bo was het veel te lang maar voor de nacht gaf dat niet.

Er werd op de deur geklopt. Dezelfde jonge vrouw bracht een kan thee en een kannetje melk. Daarna schepte ze de badkuip leeg. Wat was het heerlijk om weer zo bediend te worden. Ik moest mezelf eraan herinneren dat dit maar voor één nacht was, en dat ik hierdoor bij Fegman in de schuld stond. Eén nacht van droomloze slaap, in een bed zonder een wriemelend kind naast me.

In de ochtend kregen we nogmaals warm water en schone, witte kleren waarin we de trap naar de eetzaal afdaalden. Het was druk in de herberg. Aan kledij te zien en aan tongval te horen waren het rijke kooplui uit andere heerlijkheden. In Barraspira waren er qua kledij kennelijk maar twee kleuren: zwart en wit. En het rood van de bontkraagmantels. Fegman zat aan een tafel in de hoek en wenkte me. Ik schoof met de kinderen op de zitbank tegen de muur. Brood en fruit stond al op de tafel, Mia strekte meteen haar handje naar zo'n lekker broodje uit, maar Fegman vermaande haar: "Moeten we niet eerst dank zeggen?"
Vragend keek Mia me aan maar ik had ook geen idee.

Fegman legde zijn handen op tafel, palmen naar boven, sloot zijn ogen – ik dacht even aan de schaduw op het schip – en sprak: "Grote Hemren, dank voor onze rijkdom."
En toen wij alleen maar toekeken: "Waar komen jullie vandaan dat je niet dankt voor je rijkdom?"
Gelukkig was het niet echt een vraag. Meer een constatering dat we barbaartjes waren die nodig moesten worden bijgeschaafd.
Bo zat met zijn handjes op tafel te trommelen, ik legde mijn ene hand op die van hem, mijn andere op die van Mia, en zei tegen haar: "Doe maar mee. Grote Hemren, dank voor onze rijkdom."
Fegman glimlachte goedkeurend.

Dit bericht is geplaatst in feuilleton met de tags . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *