Daar ging ik, op het heetst van de dag. Achter de hutjes langs, weg van het pad waarop het zelfs nu wemelde van mensen uit alle windstreken, van stalletjes en kraampjes en beesten. Was het eigenlijk niet veiliger om me daar tussen te begeven? Tussen twee rieten muren door bleef ik staan kijken en luisteren. Hebotva's mannen zouden wel snappen dat ik weg wilde van Langen San, dat ik ofwel naar Mingia ofwel naar Kraeckten San zou proberen te ontsnappen. Ze hoefden maar op een van beide stranden te bivakkeren om er zeker van te zijn dat ze me zouden vangen. Als een ontsnapt dier. En dan?
Opeens draaide Kuuksi om mijn benen. Kom mee, leek ze te zeggen, weg hier!
Tussen het grauwe gepeupel zag ik opeens twee kleurige tulbanden. Getrommel hoorde ik ook. Geroep. Beloning! Beloning! Machtsvertoon. Zouden ze dat vaker doen? Waren er vaker vrouwen gevlucht die ze zo belangrijk vonden? Maar het ging niet alleen om mij, het ging om Bo. Het kind dat ondanks zijn uiterlijk rond zou lopen met de naam van Hoge Va.
Kuuksi mauwde.
Ik draaide me om.
Waar zeeoren waren, moest een rotskust zijn, zoveel wist ik er wel van. Her en der op de platte vlakte zag ik nog hutjes, hier en daar groeide zelfs een enkele windverwaaide boom, geiten aten van de laagste blaadjes. In de verte zag ik niet de zee, maar heuvels, rotspartijen, zinderend in het hete licht. Ik haakte mijn schild los en hield het boven mijn hoofd en dat van Bo.
Van boom naar boom liepen we. Dan rustte ik even uit, mijn armen trillend van moeheid, mijn voeten roodverbrand in mijn sandalen. Bo jengelde. We dronken wat water, we aten wat van de honingkoek die Valma ons meegegeven had. En verder. Het landschap werd rotsachtig en ik hoorde de zee.
De zon ging al bijna onder toen ik eindelijk de zee weer zag. Even later stonden we bovenop een klif dat oprees uit het woelige water. En nu?
Spannend. De zee, als redding of snijdt het water haar de pas af.
jaaaa ......