Jonnama kreeg een zoon, kleine Roddy werd hij voorlopig genoemd, ik moest haast lachen toen ik hem zag, zo zag ik mijn broer terug in dat kleine ronde gezichtje. Jonnama straalde van geluk, en mijn ouders net zo. "En nu jij, lieve zuster," zei Jonnama. De tranen sprongen in mijn ogen. Ik had een zuster. Moeizaam boog ik me voorover en gaf haar een kus.
Die nacht begon het bij mij. Niet met weeën maar met een plas geurloos water die uit me stroomde terwijl ik rusteloos voor het raam stond. Pijn voelde ik nog niet, ik wist eigenlijk niet wat ik moest verwachten, maar ik besloot toch om Hilma te waarschuwen. Zij had een tante die vroedvrouw was, zij wist wat er gebeurd was. De weeën moesten opgewekt worden, anders zou het kindje sterven van de dorst. Nadat ze de vloer gedroogd had, en mij terug in bed gestopt, ging ze kruiden halen bij Metyva.
Ik lag half slapend in bed, mijn buik voelde als een leeggelopen ballon, ik droomde over hoe het kindje daarin rondtolde als een vis die naar adem hapte, ik was zo bang, waar was Hebotva? Ik voelde de lege kant van het bed, mijn hand ontmoette het vachtje van Kuuksi, ze legde een zacht pootje op mijn arm en maande me tot rust. Het zou goedkomen, Kuuksi was nergens bang voor.
Hilma was algauw terug met een potje poeder, waarvan ze een schepje met water vermengde. "Zilverkaars en frambozenblad, kruiden uit Gralda," zei ze. Ze steunde me in mijn rug terwijl ik het glaasje leegdronk.
Er werd op de deur geklopt. Het was Ghemma. "Is het begonnen?"
"Nog niet, Hoge Ma," antwoordde Hilma. "Maar het komt eraan."
"Waar is mijn zoon?" Keek ze mij nu beschuldigend aan?
"Ik weet het niet."
Ghemma draaide zich om en liep met boze passen weg. Niet dat het de bedoeling was dat een vader de bevalling bijwoonde, maar hij hoorde toch minstens in de buurt te zijn.
Aan mij ging het op dat moment grotendeels voorbij. Ik weet nog wel dat Hilma de kat wilde wegjagen, dat Kuuksi hard naar haar blies, en toen weer zacht spinnend tegen me aankroop.