34 – Kuuksi

Zoek een dier, had Storma gezegd. Maar Kuuksi zocht mij. Ze zat op een dag op onze huiswal. Rodva gooide een steentje naar haar, ze verdween, maar toen de mannen naar de werkplaats waren gegaan zat ze er weer. Het was wasdag, ik moest een heel aantal keren water halen en ze liep steeds achter me aan. Ze sprong op het randje van de put terwijl ik de waterzakken neerliet en gaf kopjes tegen mijn arm. "Pas op, straks kukel je erin," waarschuwde ik. Ik geloof dat ik haar daarom Kuuksi noemde.

Ze was uitzonderlijk groot voor een woestijnkat. Haar kleur kon ik moeilijk benoemen, het leek wel of die steeds veranderde. Soms viel ze helemaal weg tegen de grond waarop ze liep, soms stak ze juist donker af tegen de lucht. Toen ik het water in de grote wasteil goot, zette ze haar pootjes op de rand en lebberde ervan. Ma duwde haar weg, maar Kuuksi gaf ook haar een sluw kopje. Ze keek toe terwijl wij de kleren afboenden en door het sop haalden. Toen we naar binnen gingen om het middagmaal klaar te zetten, liep ze met ons mee. Ma gaf haar wat geitenmelk op een schoteltje en dat was op voor we ons omgedraaid hadden.
"Mag ze blijven?" vroeg ik.
"Als je vader het goed vindt."

Toen Va en Rodva thuis kwamen, was Kuuksi nergens te zien. En dat bleef zo. Ze kon zich volslagen onzichtbaar maken. 's Nachts rolde ze zich naast mij op en ik moest me inhouden om niet luidop tegen haar te praten. Slaap lekker Kuuksi, zei ik dan in gedachten, en het was of ze het horen kon.
Het ging wel eens mis, hoor. Zo'n doodenkele keer dat we vis aten bijvoorbeeld. De grote schaal tussen ons in, opeens een grote zandkleurige schicht die ervandoor ging met het grootste stuk in haar bek. "Rotbeest!" schreeuwde Rodva, en smeet er weer een steen achteraan. De vis vloog de huiswal over. Ook sprong ze een keer op de hangende Rots, hij zwiepte heen en weer aan zijn ketting, Va kwam net uit bed en gaf haar een enorme klap met de bezem.

Ik besloot haar aan Storma te laten zien. Ik moest naar de markt voor kruiden, Kuuksi trippelde mee. Alle winkeltjes waren open, maar bij Storma hing het rieten rolgordijn naar beneden. Ik schoof het opzij en riep haar naam. Kuuksi wipte naar binnen, ik volgde. Storma lag nog in bed. Ze leek duizend jaar ouder dan de vorige keer. Alsof ze van alle tijden was. Glimlachend strekte ze haar hand naar Kuuksi uit. Die snuffelde eraan, likte, en nestelde zich tegen Storma aan.

"Moet ik Metyva waarschuwen?" vroeg ik.
"Nee," zei Storma, haar stem nog krachtig. "Ik ben niet ziek, ik ben oud. Het einde komt wanneer het wil. Ik ben blij dat Kuuksi jou gevonden heeft."
Hoe wist Storma dat mijn kat Kuuksi heette? Maar 'mijn kat,' dat sloeg nergens op. Kuuksi was niet 'van' mij, Kuuksi was bij mij. En nu was ze bij Storma. Ik knielde bij haar neer en gaf haar een kus. Ik aaide Kuuksi over haar kop en zei: "Blijf maar hier zo lang het nodig is." Ze keken me allebei aan, het was alsof één wezen door twee paar ogen keek.

Dit bericht is geplaatst in feuilleton met de tags . Bookmark de permalink.

2 Reacties op 34 – Kuuksi

  1. Ferrara schreef:

    Je fantasie is oneindig lijkt het. Ik vraag me al een tijdje af of je inspiratie te herleiden is naar je verleden in, als ik me goed herinner, Oman.

    • Hella schreef:

      Ja, zeker! Dat wordt nog wat als ik andere landschappen moet verzinnen ... maar ook dan komen er vast weer herinneringen boven. En ik spaar ook afbeeldingen waarvan ik denk dat ze van pas zullen komen.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *