33 – over de doden

Onze doden lagen op de begraafplaats ten oosten van het dorp. Graven van mannen werden gemarkeerd door een steen in de vorm van een speerpunt, vaak gedecoreerd naar het voorbeeld van hun huwelijksspeer. Va maakte deze stenen ook. Vrouwen kregen een ovale steen, als het schild, maar dan horizontaal geplaatst zodat het meer een oog leek. Namen stonden er niet op. De doden waren voor eeuwig bij de Grote Hemren.

Hoe moest ik me dat voorstellen? De Rots moest toch overbevolkt raken? Va zei dat je in de geest bij Hemren was. En zondaars kwamen op het dodeneiland, waar ze voor eeuwig gekweld werden. Ik weet niet meer wanneer ik het woord dodeneiland voor het eerst hoorde. Ik durfde niet te vragen waar het was, hoe het eruit zag, waar die kwellingen uit bestonden.

Va nam me mee om me het graf van zijn vader aan te wijzen.
Ik vond de begraafplaats angstaanjagend. Een kale vlakte – zelf zou ik liever onder een zandduin liggen – met langgerekte heuveltjes, allemaal in dezelfde richting (met het hoofd naar het Noorden, zei Va), met aan het hoofdeind zo'n punt of zo'n oog. De wind schuurde over de vlakte en trok aan mijn sluier.

We knielden neer bij het graf van Grootva Rodva, ik wist niet waar ik aan hoorde te denken, ik dacht: hoe weet Va zo zeker dat het dit graf is? Het grafveld was zo uitgestrekt. Ik vroeg Va waar zijn moeder lag, Grootma Otima die ik me nog vaag herinnerde. Hij wist het niet. Dat vond ik raar, het was toch veel korter geleden dat zij stierf? Ik keek om me heen. Alle speerpuntstenen stonden fier rechtop, terwijl veel schilden achterover helden of zelfs plat lagen.
"En Grootva Yiva?" vroeg ik.
Va stond op en we liepen zwijgend terug naar huis.

De waarheid over Yiva had ik gehoord bij Storma, toen Ma en ik samen naar haar toe gingen om de haarverf te leren maken. Yiva's familie kwam uit MancuKundalu, het land van de ijshellingen.
Yiva was als jonge knaap met een schip vol schapenhuiden de Helvarderaflu afgevaren. In Ulfardasan had hij een meisje ontmoet, ze waren getrouwd, hij vestigde zich daar als leerlooier. Maar het vochtige klimaat aan de riviermonding deed hem geen goed, en het jonge paar besloot naar DunKitaba te verhuizen, een dorp waarover alleen maar goede verhalen de ronde deden. Hoe keurig, hoe veilig, hoe mooi.

Daar kregen zij een dochter. Wizma. En nog een dochter. Wizma. Grootma Stijma wist niet hoe streng de regels in Dunkitaba werden toegepast. Dat hoorde ze van de Verteller, Storma's voorgangster. Toen Yiva zijn tweede dochter moest wegbrengen, keerde hij niet terug.

Dit bericht is geplaatst in feuilleton met de tags . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *