Ik pak De Vliegende Klas uit de kast en bedenk: ik had ooit ook Puntje en Anton, zo'n klein rood pocketje, jammer dat ik dat weggedaan heb, samen met al die kinderpockets, van Pipo en Freddy Hagers en wie allemaal nog meer.
Van de leeszaal gekocht, 3 december 1971, heb ik hier voorin geschreven. Mijn handschrift na anderhalf jaar middelbare school al meer van mezelf geworden, niet meer dat keurige krullige schoolmeisjeshandschrift. Voorin het boek zit een sticker geplakt met "Maak geen vuile hoeken aan onze dure boeken! – Met schone handen aan onze banden!"
Ik sla de eerste bladzij op, en herinner me weer hoe ik altijd genoot van die eindeloos lange titels van de hoofdstukken.
De eerste helft van het voorwoord
beschrijft een gesprek tussen mevrouw Kästner en haar zoon; een gezicht op de Zugspitze; een vlinder die Godfried heet; een zwart- en witgevlekte kat; wat eeuwige sneeuw; een rustige vrije avond en de gegronde veronderstelling, dat kalveren soms ossen worden.
Ik heb meteen zin om door te lezen. Waar het verhaal over ging? Geen idee.