schrijftips 3

FICTIONELE DROOM
Heldenreis Handout 3

Het allerbelangrijkste waar je als schrijver op moet letten is het instandhouden van de fictionele droom. Deze term is van een beroemde Amerikaanse schrijfdocent: John Gardner. Fictie noemen we alle verhalen die verzonnen zijn, dus korte verhalen en romans.
De lezer van je verhaal moet helemaal in het verhaal zitten, en mag zich er nauwelijks bewust van zijn dat hij woorden leest.
Voor een fantasie-verhaal geldt dat de droom zo echt moet zijn, dat de lezer ervan overtuigd raakt dat het verhaal zich werkelijk zo heeft afgespeeld. Natuurlijk weet hij wel dat dat niet zo is, maar dat is eigenlijk het contract dat een schrijver met een lezer sluit: ik vertel jou een verhaal, en jij gelooft terwijl je het leest dat het écht waar is.
Dit geldt zelfs als het verhaal dingen bevat die in 't echt niet kunnen. Hierbij hoef je niet eens per se aan sprekende dieren of bewoonde planeten te denken. Als een verhaal in de ik-vorm is geschreven, is het wel heel bijzonder dat die ik-figuur zich alle gesprekken woordelijk herinnert. Toch neem je dat als lezer voor waar aan.
De fictionele droom moet zo goed worden voorgespiegeld, dat de lezer alles voor zich ziet alsof hij er zelf bij is, hij moet voelen wat de personages voelen en meeleven met hun dilemma's. De fictionele droom is dus niet passief, maar actief: we maken ons werkelijk zorgen, we zijn werkelijk bang, we proberen mee te puzzelen om het raadsel op te lossen, we vergeten de tijd, missen de bus, laten de aardappels aanbranden ...

Hoe zorg je ervoor dat de droom zo echt mogelijk wordt, en dat de lezer niet wakker schrikt?

Om te beginnen moet je je lezer zo snel mogelijk ankeren in het verhaal, zodat hij niet uit het verhaal raakt doordat hij dingen niet snapt. Wie was dit nu ook al weer? Waar zijn we nu? Wanneer speelt dit verhaal eigenlijk? Maak zulke dingen meteen duidelijk.
Maak ook duidelijk wie de hoofdpersoon is, met wie de lezer het avontuur meebeleeft.

Als je steeds heen en weer springt tussen verschillende personages, kan de lezer zich ook minder goed inleven, want hij krijgt dan het gevoel dat er een poppenspeler tussen hem en het verhaal instaat.

Heel belangrijk is het gebruik van specifieke details. Schrijf niet 'bloemen', schrijf 'tulpen.' Gebruik specifieke werkwoorden: schrijf niet 'lopen' maar 'slenteren' of 'rennen.' Probeer op alle zintuigen te werken, beschrijf niet alleen wat je ziet, maar ook wat je ruikt, hoort, proeft, aanraakt. Maak de droom zo levendig mogelijk.
Heel belangrijk is ook, dat je zoveel mogelijk werkt met handeling en dialoog om je personages tot leven te wekken. Je kent vast het bekende gezegde show don't tell, wat je zou kunnen vertalen met 'Geen Woorden Maar Daden!' Hang dat maar ingelijst boven je bureau.

Laat de lezer zien wat er gebeurt, en zijn eigen conclusie trekken.
Schrijf niet 'ze was zenuwachtig', schrijf 'met trillende vingers probeerde ze het pakje open te maken.'
Zodra je schrijft 'hij was boos' stap je als schrijver zelf op het podium. Je onderbreekt als het ware het toneelstuk en vertelt aan het publiek wat de acteurs bedoelen. Hetzelfde geldt als je kwalificerende woorden gebruikt. Schrijf niet 'zij was mooi' maar vertel alleen hoe zij eruit ziet.

Als je tijdens het schrijven diep in de bron van je inspiratie zakt, zul je merken dat je de gebeurtenissen waarover je wilt schrijven, voor je ziet als een droom. Stap in die droom, en vertel de lezer precies wat je ziet. Precisie is het toverwoord. Hang deze spreuk ook maar boven je schrijfplek: Der liebe Gott steckt im Detail. (God zit in de details – Mies van der Rohe)

Dit bericht is geplaatst in schrijven met de tags . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *