woordenschat

't Is wonderlijk om als een omnivoor
De woorden op te kunnen vissen uit
Een zelden aangesproken reservoir
van taal, een zwarte bron die zich ontsluit

Zodra je in haar mijnengang afdaalt.
Daar sluimert alles wat je moeder zei,
Daar zijn de woorden uit je jeugd verdwaald,
Daar is de taal nog nieuw en vogelvrij.

Wat wordt omhooggehaald gaat zich verbinden
Tot zinnen die zo helder zijn als glas.
Ik zou er van geluk om moeten wenen -

Dat ik iets in mijn eigen hoofd kan vinden
Wat ik niet wist dat daar te vinden was -
Fluor en mica in de dode stenen.

Uit: 'Alle gedichen tot gisteren', 2004.
Gerrit Komrij (ovl 050712)

Dit bericht is geplaatst in gedichten met de tags . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *