"Overal in het land? U bedoelt in MancuKondalu?"
"Nee, in heel Inhemren. Maar de machthebbers zijn bang voor hen. Zij ondermijnen de geboden, zeggen ze. Vrouwen zien het vaak anders, zij zien dat een goede vader meer evenwicht brengt, meer geluk ook voor de vrouw."
Zou het kunnen dat Ghemma me daarom voor haar zoon had uitverkoren? Omdat ze al zag wat voor karakter Hebotva had? In de hoop dat een afstammeling van een Yiva hem in evenwicht zou kunnen houden?
Ik wilde dit allemaal niet aan de vrouw vertellen. Ik vroeg: "Vindt de heerva van Mancu Kondalu dit dan allemaal goed?" Ik bedoelde het beeld, deze vallei, deze verering.
"Ertsva is geen Yiva," zei de vrouw. "Maar hij vindt de heerschappij die ons vanuit Blyntera onder de duim houdt ook niet goed. Hij gelooft dat de mensen zich zonder dwang en geweld ook wel aan de geboden houden, zolang ze merken dat het hen goed doet."
Ze droogde mijn haar met een rulle doek.
"Jij en je jonge vriendin zijn onderweg naar de Rots?" vroeg ze.
"Dat is wel het plan," zei ik.
"Vertrouw je haar?"
Verbaasd keek ik haar aan. Daar had ik nooit over nagedacht. We waren reisgenoten, lotgenoten, landgenoten.
"Houd je ogen open," zei de vrouw. "Volg het water, ga eerst naar Spirabyad en vraag daar de weg." Ze gaf me een munt met daarop de beeltenis van de Goede Vader. "Toon deze bij de poort."
Wasijma kwam naar ons toe. Ze had brood en gedroogd vlees gekocht voor onderweg.
Ik wilde de vrouw betalen, maar ze zei: "Ik vond het een eer om een Yima te verzorgen."
Ik zag Wasijma's vragende blik. Ik beantwoordde hem niet.
Nu moesten we alleen nog water halen. "Is dat Helvarderaflu?" vroeg ik bij een kraam met grote kruiken.
De verkoper lachte. "Nee, dat is hier veel te sterk. We gebruiken het alleen voor zieken of mensen die geen rust kunnen vinden. Dit is water uit het Zijmeer, dat kan geen kwaad."
"Misschien is het toch handig voor onderweg?" vroeg Wasijma.
Ik herinnerde me die gedweeë onderdanigheid maar al te goed. Ik zei: "Ik heb nog wel wat."