Zo ging ik met twee surrogaatdochters op pad. Roosma vond het goed, ze leefde zelfs een beetje op nu ze ervaringen kon delen met een land- en leeftijdsgenote. Ik liep meestal voor ze uit, mijn ogen gericht op landschap en horizon, nog steeds zoekend naar die appelboomgaarden. We kruisten opnieuw de Rondweg. Ook hier weer colonnades, wachters, grootuilen. We hadden nu wel geleerd om er met neergeslagen ogen aan voorbij te lopen.
Toen we onder de dubbele schaduw vandaan waren, verschenen er weer kraampjes met etenswaar. Op een lange schraagtafel lagen appels in piramides opgetast. Was het dezelfde man die erachter stond? Ik wreef met mijn rechterhand over mijn linker bovenarm terwijl ik vroeg: "Waar komen ze vandaan, deze appels?"
"De boomgaarden zijn bij de Graysaflu," zei hij, met een hoofdbeweging naar ergens schuin achter hem.
Ik haalde me de kaart voor de geest.
"Die zou ik weleens willen zien!" zei ik, op een toon alsof we op een plezierreis waren.
De man telde intussen 10 appels in mijn draagzak, en terwijl hij achter me stond zei hij zacht: "Dat kan. Let op de driehoek."
Roosma en Wasijma kochten ook appels, en knabbelen en genietend liepen we verder.
"Let op de driehoek …" Ik bleef om me heen kijken, tot ik opeens bijna over Kuuksi struikelde. "Waar kom jij nu weer …" Ze huppelde van de weg af. Er stond een kleine, driehoekige piramide van stenen, speels tikte Kuuksi de top eraf, ik legde hem zorgvuldig terug. Was dit een pad of verbeeldde ik me dat? Het was moeilijk te zien op zo'n met stenen bezaaide vlakte, maar het leek echt zo.
"Wat doe je?" vroeg Roosma.
"Het schijnt dat de appelboomgaarden daar ergens zijn. Bij de Graysaflu."
Beide meisjes keken me niet-begrijpend aan. Ze hadden geen idee.
Ik deed mijn draagzak af en groef onderin naar het flesje Graysaflu. Ik gaf ze allebei een drup op hun tong. Ik zag de verbazing in hun ogen groeien, ze stonden daar opeens als spoken.