Wie Rots zei moest ook Pyc zeggen. Ik vervolgde: "Er zijn mensen" – hoe had Blufam het ook weer geformuleerd – "die het niet eens zijn met … die niet geloven in de Grote Hemren, die er tegen zijn dat Tweede Meisjes … die opkomen voor ons, voor vrouwen … Hoe kunnen we weten dat het echt waar is wat ze ons vertellen? Wie heeft dat bedacht?"
Ik zag dat Roosma net zo verbijsterd was als ik destijds. En voor haar was het moeilijker. Veel meer dan ik was zij slachtoffer van het systeem, veel meer dan ik had zij het geloof nodig, om dit vol te kunnen houden.
Zwijgend liep ze naast me voort. Ik voelde de vragen branden in haar lijf maar er kwam niets. Ze vroeg: "Hoe ver is het naar HarstaMarkaz?"
"Ik zal straks weer even op de kaart kijken."
We liepen door tot we honger kregen. Met een stuk brood, een homp kaas en een beker hete thee liepen we aan de linkerkant de weg af, onder de schaduw vandaan, zodat we wat zonnewarmte konden vangen. Ik haalde de kaart tevoorschijn en schatte met mijn vingers de afstand.
"Ik denk wel vijf dagen," zei ik. "Dat is de laatste keer dat we de Helvarderaflu zullen zien."
"Tot we bij de bron komen," zei Roosma. "Als de Grote Hemren het wil." Ze keek me uitdagend aan, zou ik er iets van zeggen?
Ik zei niets. De Helvarderaflu ontsprong op de Berg van Verering, dat was een vaststaand gegeven. Of je – of iemand – de Berg kon bereiken, was iets heel anders.
"En wat is dit?" vroeg Roosma. Haar wijsvinger volgde een vage krul op de kaart. Ik zag hem nu ook pas. Het was de Rondweg. We hadden hem gekruist vlak voor HelvarBarra, we zouden hem een heel eind naar het noorden pas weer kruisen.
"Maar kijk," zei Roosma. "Hier houdt hij op." Haar vinger was gestopt in HarstaMarkaz.
"Of hij begint daar," zei ik. Was het mogelijk? Zou de Rondweg ontspringen uit de Helvarderaflu?