Mijn eigen brandmerk schrijnde. Waarom, waarom zo'n teken, als het blijkbaar algemeen bekend was? Omdat de verzetters boven alles eerlijk wilden zijn, onder eigen naam en met open vizier? Maar tot welke prijs?
Doodsbang, met neergeslagen ogen, ging ik Roosma voor door de moddergeul. Ik voelde iets trekken aan de draagzak, ik dacht dat zij mij vasthield, maar eenmaal veilig aan de overkant zag ik Kuuksi, die eraf sprong en driftig haar pootjes begon te wassen. Er stonden wat mensen met waterkruiken en doeken langs de weg, daar kon je je voeten laten schoonmaken.
"Welkom in Izwi Lamanzi," zei het tandeloze wijfje dat ons bediende. Ik had het gevoel dat ze mij extra scherp aankeek, maar dat kon mijn angstige verbeelding zijn. Grootuilen zeilden nog steeds onder de schaduw door, die trokken zich van geen grens iets aan.
Het was wonderlijk hoe abrupt het landschap veranderde. De vlakten van Lopweteka maakten plaats voor heuvels, en daarachter staken bergen hun grillige koppen op. Het lopen zou zwaarder worden, en hoe hoger we kwamen hoe kouder het zou zijn.
Ik gaf Roosma haar sandalen en zei: "Ik zou nu maar laarzen aantrekken." Mijn handen en mijn stem trilden nog na.
Terwijl ze op een kei ging zitten om van schoeisel te wisselen vroeg Roosma: "Waarom deed je dat?"
"Ik wilde niet dat je zou zien …" begon ik. Ik hoorde nog de klap en het gekraak van brekende botten.
"Waarom deden ze zijn mouw omhoog?" Ze was oplettend genoeg.
Mijn eerste neiging was om te zeggen: "Dat weet ik niet." Om haar te sparen? Of mezelf?
Ze stopte haar sandalen in haar tas en we gingen weer op weg. Ik dacht weer aan het open vizier van de verzetters, ik zei: "Om te zien of hij een bepaald brandmerk had."
De weg liep nu al omhoog, we raakten allebei buiten adem, we moesten ons tempo aanpassen.
"Wat voor brandmerk?"
"Van de verzetters." Nu had ik het gezegd.