Ik gaf het potje zalf terug aan Sisifam. Waarom zat zij hier? Waarom oogde zij minder zwak, minder mager, minder vuil dan wij allemaal en zag ik dat nu pas? Maar ik zei: "Dankjewel," en rolde op mijn zij, mijn rug naar Blufam toe.
Toen ik er zeker van was dat Sisifam sliep – of zo zeker als ik kon zijn in de duisternis – sloop ik naar de emmer aan het eind van de gang. Gladefam had rood haar dat zelfs in deze viezigheid nog rood bleef. Heel zacht raakte ik haar been aan. Ze schoot geschrokken overeind. "Kom," fluisterde ik. Ze volgde me naar het eind van de muur.
Ik vroeg het maar meteen: "Wie is er gevlucht uit Registana?"
"Een oppervrouw met de erfgenaam," fluisterde Gladefam. "Ze wordt gezocht."
We konden elkaar nauwelijks onderscheiden maar ik voelde hoe ze me aankeek.
"Jij?"
"Ja."
"En je zoon?"
"Ontsnapt."
We hoorden de deur aan het begin van de gang. Gladefam kroop snel terug op haar matras, ik liet me op de emmer zakken. Na me met veel geritsel te hebben afgeveegd, liep ik snel terug naar mijn eigen slaapplek. Ik kwam niemand tegen. Het bed naast dat van mij was leeg.
Ik wilde nu maar op één vraag antwoord: wanneer? Ik had nauwelijks gelegenheid om het nog eens aan Gladefam te vragen, en het leek wel of er met opzet voor gezorgd werd dat zij en Geruman elkaar niet meer te spreken kregen. Sommige mannen zaten om een vleierig praatje verlegen en sommige vrouwen vonden dat leuk. De leefregels van Barraspira waren hier snel afgelegd, hoe vroom we onze gebeden ook opzeiden voor de maaltijd.
Maar elke avond sprak Sisifam wel met Zaloman, terwijl Blufam zelden aan de beurt kwam. Ik zag haar wegkwijnen, mijn stoere Blufam die me in de weef altijd zo ferm had bijgestaan. Was het de herinnering aan het idee van Zaloman geweest, die haar overeind hield? Nu leek hij nauwelijks meer in haar geïnteresseerd. Zijn hand kreeg ik niet weer te zien, maar ik wist zeker dat ik het me niet verbeeld had.