Morfamzus verdween weer. Ik liet me op de grond zakken. Ik voelde dat er iets gebeurde in mijn hoofd. Vlak voor het gebeurde, besefte ik: Helvarderaflu.
Mijn buurvrouw zag het aan me. "Kleine slokjes voortaan!" fluisterde ze. "Vanavond komt ze weer. Er zit ook Bridawertflu in. Anders zou het hier helemaal een vieze bende worden. Helemaal aan het eind" – ze wees – "staat een emmer met een deksel." En op mijn onnozele blik: "Om je behoefte te doen. Ze legen hem 's nachts. Hoe heet je?"
Ik wist niet of ik mijn echte naam moest noemen. Ik wist haast niet meer wat mijn echte naam was. Des te belangrijker om me eraan vast te houden. "Yima," zei ik.
"Ik ben Sisifam." Ze haalde iets uit de zak van haar zwarte gewaad. "Geef je hand eens?"
Ik stak mijn linkerhand uit. Zij pakte de andere. Ik schreeuwde het uit. "Ssst …" Ze smeerde er voorzichtig een zalfje op. "Dat trekt de brand eruit."
Ik wilde me op de grond laten zakken, maar Sisifam zei: "Op je kruk!"
Aan de wand – de buitenmuur van de tunnel – waren zitplankjes bevestigd. Alle vrouwen gingen zitten. Ik keek opzij en herkende met een schok mijn andere buurvrouw. "Nuzafam!"
"Yifam?"
Ik knikte.
Aan de andere kant van de muur klonken bij de mannen intussen harde geluiden, hout op hout, bonk bonk bonk, wat gebeurde er?
"Vlas braken," zei Sisifam. "Wij spinnen het. Voor al dat mooie witte linnen van al die deugdzame mensen in de stad. En voor scheepstouwen."
Alle vrouwen kregen een bos vlas op een stok, en die moest voor de avond af zijn. Tot draad gesponnen met een spintol. Sisifam deed het me voor. Zij had gaten in beide handen, maar leek er geen last meer van te hebben. Bij mij deed het verschrikkelijk zeer, ondanks het zalfje.
Onhandig plukte ik aan de vezels op mijn vlasstok, ik kon de vingers nauwelijks tegen elkaar aan krijgen. Ik was duizelig van pijn en honger en kon me nauwelijks voorstellen dat een mens het hier langer dan een paar dagen zou uithouden. Terwijl ik wist dat Nuzafam hier al heel wat manen had doorgebracht.