104 – de grootuilen

Ik pakte de draagzak weer netjes in, zette Bo erin en hees hem om mijn schouders. Ik had Mia een warme doek omgedaan, met daar overheen haar harnasje.
Niet veel later kwam Manuva ons ophalen. Hij had een harnas voor mij bij zich. Hij bekeek mijn uitmonstering en zei: "Dat kan zo niet. Hebotva krijgt een eigen uil. Pauma, haal nog een kinderharnas. Draag je spullen aan de voorkant," zei hij tegen mij. Hij keek misprijzend naar het schild. Het was groot en onhandig, dat begreep ik ook wel, maar achterlaten? Nooit!
Ik liet alles weer op de grond glijden, haalde Bo eruit – hij stribbelde tegen, hij was moe – en stak mijn armen door de banden. Kon ik het schild voor mijn buik houden? Ik knoopte het vast aan de draagzak en hoopte maar dat het goed zou komen.

Manuva maakte het harnas vast om mijn schouders. De banden daarvan waren zo lang dat ze ook om mijn bagage heen geknoopt konden worden. Ik leek wel een kever die op zijn rug lag.
Daar was Pauma alweer met een harnasje voor Bo. Ze maakte het vast en nam hem op de arm.
In het licht van de ondergaande zon liepen we het eiland over, naar de noordelijkste punt. Je kon Wyda Moor zien liggen, een heuvelachtige bruine vlek in de verte.

We stonden op de rand van het klif, ik had Mia's band weer een paar keer om mijn hand gewonden. Manuva blies op zijn handen driemaal een sonore uilenroep. Overzee kwamen ze aangezeild, geluidloos en zo groot! Groter dan Mia waren ze, toen ze naast ons neerdaalden. Hun poten, hun klauwen … groot genoeg om in een keer een wild beest te vangen. Ik moest er mijn kinderen aan toevertrouwen, ik had geen keus.

Pauma zei: "Het komt goed, echt. Ze hebben nog nooit een mens kwaad gedaan."
Hoe kon ze dat weten?
Ze hield Bo omhoog, en de kleinste van de drie uilen zette zich in beweging. Hij graaide het kind uit Pauma's handen, zijn klauwen stevig om de lussen van het harnasje.
"Toe maar," zei ze tegen Mia die zich aan mij vastklemde. "Je gaat vliegen!"
En voor ze wist wat er gebeurde, hing Mia in de lucht.
De grootste uil keek mij aan, zijn ogen opeens bijna menselijk. Niet kwaadaardig. Als een enorme windvlaag vloog hij boven me, ik voelde een schok toen hij me vastgreep, ik deed mijn ogen dicht en gaf me over.

De wind streek langs mijn wangen, ik deed mijn ogen open en zag voor me de andere uilen. Onder me was de zee, ik kon Schorre Clif al niet meer zien. Als ik opzij keek, leek ik het vasteland te zien in de verte. Registana, mijn vaderland dat ik nu waarschijnlijk nooit meer zou terugzien.
Opeens vloog er naast me nog een vogel. Een vreemde blauwe vogel met een lange, glinsterende staart. Een vogel met een kattengezicht.

Dit bericht is geplaatst in feuilleton met de tags . Bookmark de permalink.

6 Reacties op 104 – de grootuilen

  1. Fenna schreef:

    Oei, wat leuk. Een feestje weer. Al die kleine details zoals een extra tuigje, een onhandig schild, een blik, het wordt zo levendig daardoor. Kun je niet aan je vaste reageerders het hele boek alvast geven? Ik wil elke keer doorlezen.

    • Hella schreef:

      Haha, nee. Ik loop nu nog wel een eind voor, maar het is nog láng niet af, en soms moet ik teruggaan om iets te veranderen wat achteraf niet logisch is of niet handig voor de plot.

  2. Lianne Hartman schreef:

    Ja, zo stelde ik het me voor, het voelt voor mij als lezer bijna alsof ik ook vlieg. En wat een fijne details inderdaad. Een licht hoofdstuk, tussen een hoop zwaardere, een mooie afwisseling.

  3. Elly van Doorn schreef:

    O heeerlink en e g Schitterend.

  4. Ferrara schreef:

    En dan dat ene zinnetje. 'Hoe kon ze dat weten'. Benieuwd wanneer en of we daar achter komen.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *