46 – huwelijksreis

De eerste maanden van ons huwelijk waren een sprookje. We gingen op huwelijksreis. In een karavaan van wachters en personeel reisden we naar Nuktatharsta, waar we werden ontvangen door Boregva, de Hoge Va van de hoofdstad en Opperva van heel Registana, aan wie we zijn Dienaar terugbrachten. Wat een wemeling van huizen en mensen, wat was Dunkitaba dan heerlijk overzichtelijk!

Op het grote plein van de stad begon de Heerweg. Dat was een schok voor me. De Heerweg wierp over het plein net zo'n slagschaduw als die ik had gezien in de duinen. De Rondweg, had Pucima die genoemd. Ik keek steels omhoog – ik droeg weer mijn kroon, dat moest bij alle officiële gelegenheden – en zag in de strakblauwe lucht helemaal niets dat een schaduw zou kunnen werpen. Mijn man gaf me een vermanend klapje op mijn arm. Nieuwsgierig om je heen kijken gaf geen pas in een hoge positie. Hij vond het ook niet prettig als ik Boregva rechtstreeks aansprak om hem te complimenteren met zijn indrukwekkende stad.

Zo leerde ik al snel om met mijn ogen te kijken zonder met mijn hoofd te draaien, en om mijn opinies voor mezelf te houden. Het was een kleine prijs om te betalen voor dit ongekend weelderige bestaan.

Na Nuktatharsta reisden we naar Ulfardasan, de havenstad aan de Helvarderaflu. Al die plaatsen die ik alleen uit verhalen kende, het heilige water van de rivier die heel Inhemren voedde, dat ik het allemaal met eigen ogen zag, maakte me zo blij! De delta van de Helvarderaflu is onvoorstelbaar groot, het wemelt er van de vogels en natuurlijk ook van de vissen, elke avond aten we zo verrukkelijk, voor de tent die voor ons was opgezet. Ik denk dat kleine Bo in die tent verwekt is, toen mijn geluk te groot voelde om te bevatten. De rijke kooplui van Ulfardasan wonen in prachtige huizen aan het strand. Grote schepen meren aan voor de kust, en de bemanning roeit met hun koopwaar in kleine bootjes naar het strand, dat zo levendig is als een marktplein op een feestdag.

De weg naar huis was lang, heet en stoffig, en ik begon me minder goed te voelen. Zorgzaam liet mijn man een baldakijntje opzetten op het zadel van mijn kameel, en Hilma, mijn dienares, liet me gemberthee drinken. Zij begreep eerder wat me mankeerde dan ikzelf. Die nacht lag ik steeds wakker, en op een gegeven moment stapte iemand met zachte voetjes op mijn buik. Kuuksi! Was zij me helemaal tegemoet komen lopen? Het zou nog minstens twee dagen duren voor we in Dunkitaba terug waren. Dankbaar streelde ik haar gladde vacht en viel tijdens het aaien in een droomloze slaap.

Dit bericht is geplaatst in feuilleton met de tags . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *