We lezen Old Filth met de leesclub, dus dat heb ik nu herlezen, onmiddellijk gevolgd door deel 2 (The Man in the Wooden Hat) en deel 3 (Last Friends).
De trilogie vertelt het verhaal van twee juristen, Edward Feathers en Terence Veneering, en een vrouw, Elisabeth Macintosh, de latere echtgenote van Feathers, tegen de achtergrond van het Britse koloniale rijk, voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Edward en Betty zijn weeskinderen van de Raj, Terry is op een heel andere manier in het verre Oosten terechtgekomen.
Zij zijn de hoofdpersonen, maar met hen tuimelen nog diverse personages door het universum. Vooral in deel 3 komen we meer over hen te weten: Albert Ross, de raadselachtige dwerg die als een soort duivelse beschermengel altijd om Feathers heen draait, Fiscal-Smith, die zichzelf altijd overal uitnodigt, Dulcie, de vrouw van Rechter "Pastry Willy" die weer de oom is van Betty, en Isobel Ingoldby, nichtje van de familie die Edward zo'n beetje adopteerde toen hij op kostschool zat. Zij zijn de Laatste Vrienden uit deel 3.
Hun levens zijn meer met elkaar verweven dan ze zelf ooit zullen weten. Alleen wij weten dat, dankzij de schrijver die in ons in dit speciale universum rondleidt.
Ik ben nog steeds een beetje buiten adem van bewondering. Old Filth herlezen was bepaald geen straf, het maakte alleen maar nóg duidelijker hoe prachtig dat in elkaar steekt. En ik was nog meer ontroerd door de jeugdherinneringen van Feathers.
Ook heb ik nu meer de gelegenheid om op de technische aspecten te letten. Hoe Gardam van het ene hoofdstuk op het andere komt.
Nadat we hebben meebeleefd – oh, en het belang dáárvan alleen al! Ik lees nu weer zo'n waardeloos recensieboek waar in het heden nog vrijwel niets is gebeurd, maar intussen hebben we zowat alle verledens van alle familieleden voorgeschoteld gekregen, een en al tell, don't show, dus er blijft niets van hangen en het interesseert ons ook totaal niet – hoe Edward op de school van Sir komt, en wordt opgenomen in de familie Ingoldby, zit hij in het volgende hoofdstuk een brief te schrijven, alleen zweeft er steeds een nat donsdekbed voor zijn ogen. Daar eindigde het vorige hoofdstuk mee, dat de vader een dekbed uit het raam smijt, samen met de kat die erop gepiest heeft. Tientallen jaren geleden.
Bij herlezing springen ook schijnbaar onbenullige zinnetjes naar voren.
"Betty became haggard with the subject," staat er, als het over Terry Veneering gaat. (p14)
Wat er precies aan de hand is, weten we (nog) niet. (Aan het eind van de trilogie vraag ik me af of Gardam zélf alles vooruit wist.)
"Yet, all his life regret," staat er, als het over Isobel Ingoldby gaat. (p70) Stiff upper lip in optima forma. Daar is Gardam ook zo goed in. Ik heb me pas opgewonden over het slechte voorbeeld van "show don't tell" in Schrijven Magazine. Dat was één en al "tell," en bovendien ook nog zonder énige kennis van vertelperspectief. In dat voorbeeld waren het de bijvoeglijke naamwoorden van een onnozele schrijver.
Gardam schrijft: [he] was sent to a terrible place to wash. (p197) Als een schrijver dat schrijft omdat hij te beroerd is om die badkamer te beschrijven, is het een voorbeeld van hoe het niet moet. Maar vanuit het perspectief van Feathers zijn het de enige woorden die hij zal gebruiken, voor een armoedige badkamer in een ziekenhuis. Stiff upper lip.
Tegelijk stapt Gardam ook af en toe het toneel op, als alwetende verteller. Het is net zo als met abstracte schilders. Die leveren ook alleen maar kunstwerken af omdat ze weet hebben van wat er aan hen vooraf ging, omdat ze de techniek van de schilderkunst beheersen, omdat ze beseffen wat ze willen en daarom bewust afwijken van de norm die tot dan toe heerste.
Zo kan een schrijver afwijken van bepaalde 'voorschriften,' zolang hij maar weet dát hij het doet én waarom.
Edward bezoekt een van de achternichtjes met wie hij in een pleeggezin heeft gezeten. Claire bedenkt wat ze moeten eten. Though Teddy never noticed what he ate. "Nor anything else," she said, sadly, and mistakenly. (p128)
Dat mistakenly is zó veelzeggend. Teddy (Edward) merkt álles op, hij doet alleen een leven lang zijn best om alles diep in zichzelf te verbergen. Omdat het anders ondraaglijk is. Dat begint al in zijn jeugd. The past, unless very pleasant, is not much discussed among children. (p50)
In deel 1 zitten we vrijwel steeds in het perspectief van Old Filth zelf. Ook al is er af en toe een alinea vanuit een bijpersonage, dat dient alleen om zijn belevenissen te verduidelijken (of om aan te tonen dat zijn versie of herinnering misschien niet helemaal betrouwbaar is).
Waar een 'normale' trilogie de opeenvolgende avonturen van iemand vertelt, of anders van opeenvolgende generaties, is de Old Filth Trilogy meer een archeologische opgraving. Steeds meer kom je te weten van die oude beschaving, en nieuwe ontdekkingen werpen steeds een ander licht op voorgaande 'feiten.'
Waar we in deel 1 in de geest van Feathers zaten, beleven we in deel 2 en vooral 3 steeds meer wat Gardam zelf beleeft naarmate ze de grond om haar personages heen verder afgraaft. Soms zitten we in hun dromen of herinneringen, soms heb je het gevoel dat we te horen krijgen welke verhalen er over hen verteld worden, door buurtbewoners of andere oppervlakkige toeschouwers.
Dat heeft soms gevolgen voor het meeleven. Je wordt als lezer iets meer op afstand gezet. Maar aan de andere kant weet je soms ook meer dan de personages zelf ooit beseften, en dat zorgt dan weer voor extra ontroering.
Nog even terug naar mijn recensieboek: ik ben inmiddels op een derde. Het verhaal in het heden gaat als volgt: de patriarch van de superrijke familie Whitby is dood. Hij laat zijn fortuin niet na aan alle kinderen uit zijn vier huwelijken, maar aan één van hen: zijn geadopteerde zoon Nick. De echte kinderen in alle staten. Een ervan ontdekt dat ze zwanger is. Een ervan heeft een baantje bij een griezelige blinde schrijver. Oja, en Nick is nergens te vinden. Dat is álles wat er tot nu toe gebeurd is. De rest is flashback. Of liever gezegd backstory, want het wordt ons allemaal meegedeeld. Hoe zielig en bezopen en narcistisch ze allemaal zijn. En hoe rijk. En hoedan.
In het heden gebeurt er niets, en de personages zijn stuk voor stuk verwende, nietszeggende mormels.
Dan terug naar Edward en Terry en Betty en niet te vergeten Albert Ross. Naar het wonder van verweven levens en noodlotten. Feathers hoort op de club twee andere rechters over hem roddelen. "Pretty easy life. Nothing ever seems to have happened to him." (p149)
The Man in the Wooden Hat concentreert zich op Betty, de vrouw van Old Filth. In het Nederlands heet dit deel Een Trouwe Vrouw, en dat is net als de titel van deel 1 – Een Onberispelijke Man - deels waar en deels onwaar. Maar de Engelse titel slaat direct terug op wat ik een van de meest ontroerende scènes vond: als uit de hoed van Albert Ross iets tevoorschijn komt. (Voor mij echt een klap, daarom houd ik het cryptisch.) (De letterlijke houten hoed bevindt zich – in de vorm van een houten zeventiende-eeuws beeld – in een galerie in Delft, waar Edward en Betty verblijven omdat hij iets te doen heeft in Den Haag.)
Het leesplezier van deel 2 zit in heel verschillende dingen. Het leven van Betty, zoveel sprankelender en ontroerender dan Edwards opmerkingen deden vermoeden. De gebeurtenissen waar hij niets van weet. Steeds terugbladeren in deel 1, zo van: dit heb ik eerder gehoord, hoe zat het ook weer.
Over de kinderloosheid van Betty en Edward – door hem in deel 1 'deliberate' genoemd – wordt hier de hartverscheurende waarheid verteld. Mede hierdoor vat Betty een bijzondere liefde op voor Harry, de zoon van Veneering. Op een dag krijgt ze een telefoontje waarin Veneering haar vertelt dat Harry dood is. In deel 1 horen we dat gesprek. In deel 2 horen we dat gesprek nogmaals, maar nu met wat extra zinnen. Harry is omgekomen in Noord-Ierland.
Er zijn voorwerpen die als kleine ankers door alle verhalen lopen, zoals de hoed van Albert Ross, de roze satijnen stoel van Betty, het horloge van vader Feathers. Er zijn locaties die terugkomen, waar de personages zonder dat ze het weten gemeenschappelijke herinneringen aan hebben, zoals Malta, het huis in de Donheads, het hotel in Yarm, het kustplaatsje Herringfleet (oh, dat is pas in deel 3). Elke keer bladerde ik terug (het korte-termijn-geheugen lijdt onder preT) om te zien wat er toen ook weer gebeurd was. De archeologische opgraving is af en toe flink verstoord, aardlagen zijn door elkaar heen gemixt, en steeds geeft een andere archeoloog er een andere duiding aan.
Memory tells all of us lies, zo schrijft Veneering op een ansichtkaart aan Edward. (dl2, p185).
Deel 2 bestrijkt dezelfde tijd als deel 1. We lezen over de jeugd van Betty, over wat er precies gespeeld heeft tussen haar en Veneering, hoe zij en Edward elkaar hebben leren kennen … Hoe zij is geworden wie ze werd, hoe slecht de communicatie was tussen Edward en haar, en hoe en waarom ze dood ging.
In deel 3 krijgen we eindelijk te horen waar Veneering vandaan komt. Zijn achtergrond is Dickensiaans, dat kan ook niet anders met zo'n naam. Net als zijn zoon Harry ontloopt hij door een wonderbaarlijk toeval een wisse dood, en daardoor verandert zijn hele leven.
Last Friends begint als Edward en Terry dood zijn. Ze krijgen allebei een mooie herdenkingsceremonie, waar veel oude bekenden elkaar ontmoeten en hun vermoedens over van alles uitspreken. In het huis van Veneering in de Donheads (hij en Edward komen op hun oude dag naast elkaar te wonen) woont inmiddels een jong gezin, dat zich uiteindelijk over de oude, warrige Dulcie onfermt.
Dan gaan we terug in de tijd, naar 1937, en de jeugd van Terry in het kustplaatsje Herringfleet.
Het is zó'n ander milieu dan dat van Edward en Betty, ik ben zó benieuwd of Gardam daar zelf ook door verrast werd.
Ik kan me niet herinneren dat we in deel 1 of 2 ook maar de geringste aanwijzing kregen over Florrie Benson die verleid werd door Anton Vanetski, de circusartiest uit Odessa. Wel zijn we eerder in Herringfleet geweest: een van de achternichtjes met wie Edward in dat vreselijke pleeggezin woonde, woont daar. Edward zoekt haar op, in deel 1.
Het blijkt dat Fred Fiscal-Smith de Terry van destijds heeft gekend. Hoofdstuk 17 begint zo:
Old Filth, Terry Veneering, Fred Fiscal-Smith. Two accounted for, life completed. And in the shadows, like a little enigmatic scarecrow, Fiscal-Smith, born to be a background figure. (p103)
Het is bijna of Gardam zichzelf bewust afvraagt hoe romanpersonages werken.
De hele trilogie gaat over zóveel dat je hem moeiteloos ieder jaar opnieuw kunt lezen. Hij geeft een tijdsbeeld, hij geeft weer hoe herinneringen werken, hoe communicatie (niet) werkt, hoe bepaalde plekken wemelen van gebeurtenissen, hoe geschiedenis blijft en verdwijnt, en hoe schrijven werkt. Of kán werken, in de handen van een kunstenaar.
Hoi Hella, een prachtige recensie! Ik heb de drie boeken ook met heel veel plezier gelezen en later aan een goede vriend cadeau gedaan. Het eerste deel heb ik zowel in het Engels als in het Nederlands gelezen, de andere twee delen alleen in het Nederlands. Hoewel ik de Nederlandse vertaling best goed vind, moet ik toch zeggen dat ik het meest genoten heb van het eerste deel in het Engels. Ik vind het Engels van Jane Gardam zo'n beetje het mooiste Engels dat ik ooit gelezen heb, in ieder geval voor zo ver ik me dat herinner. Ik kan aan iedereen aanraden om deze prachtige trilogie te lezen. Groetjes, Erik
Ja, haar taalgebruik is echt fabelachtig mooi.
Ik herlas met toenemende bewondering Old Filth: prachtig van taal en een ontroerend verhaal over een bijna mythische figuur.
De vertelling springt heen-en-weer tussen de jeugd en de oude dag; viermaal onderbroken door de ‘Inner Temple’, dat lijkt op een koor dat een Griekse tragedie begeleidt. En tragisch is zijn leven zeker, eenzaamheid overheerst alles. Ondanks zijn huwelijk, ondanks de vriendschap met ‘Loss’, ondanks de vriendschap met de familie van zijn schoolvriend (weer tragiek: ook zij laten hem vallen). De uiteindelijk ontstane vriendschap tussen Old Filth en zijn vroegere vijand biedt enige troost.
De onmacht om echt lief te hebben lijkt ontstaan uit de jeugdtrauma’s, de vroege jeugd in Malaya en de schooljeugd in Wales.
Knap vind ik hoe Gardam af en toe iets half ontsluiert, zodat je gespannen verder leest; heel lang weet je wel dat er iets vreselijks was in zijn jeugd, maar wat precies lees je pas vlak voor het einde. Ook de liefdesrelaties van de hoofdpersonen worden pas geleidelijk duidelijk. Zo blijft de spanning erin.
De verwikkelingen in de oorlog zijn daarentegen haast te wonderlijk om geloofwaardig te zijn.
Mooi tijdsbeeld in dit boek: het koloniale Engeland, de feodale verhoudingen in het thuisland, de volgehouden tradities. Sfeerbeschrijvingen, schildering van het Indiase en Engelse landschap – mooi. Heel knap allemaal.
Ja, ik ben echt ademloos van bewondering bij ieder boek van haar.