identiteit

In 1978 was Wegen der Nederlandse Schilderkunst hét nieuwe standaardwerk over Nederlandse schilderkunst, van de (Vlaamse) Primitieven tot en met een mij onbekende schilder uit 1975. Mooie laatste zin wel: "het werk is geen verbeelding, het is een feit." Dat is precies die inhoudloosheid waar ik het bij Mondriaan over had. Maar moet ik het boek om die ene zin bewaren?
Op de primitieven ben ik altijd dol geweest: onder de indruk van de fabelachtige schoonheid en de sprookjesachtige verbeeldingskracht. En de blik op het middeleeuwse leven. Maar die hele beroemde zeventiende eeuw, Rembrandt, Frans Hals, Vermeer, noem ze allemaal maar op … écht koud of warm word ik er niet van. Ze benemen me niet de adem. Van de Haagse School heb ik wel gehouden, en Vincent is natuurlijk buitencategorie (daar heb ik dan ook hele mooie boeken over).
Dit boekje is nu niet meer nodig.
Ik bedenk opeens hoe wonderlijk dit is. Door mijn ziekte voel ik me vaak zo onzeker, en van een wiebelige identiteit. Toch blijkt die identiteit veel duidelijker dan ik weet, dat merk ik bij het doornemen van de boeken. Zoveel is geïnternaliseerd, of juist overbodig, en daarover twijfel ik bijna niet.

Dit bericht is geplaatst in autobiobibliografie, kunst met de tags . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *