voor een kind.
Voor een kind van zes jaar,
uit groep drie.
Dat kind leest pas.
Hij leert het van juf.
Hij kan het al goed,
maar ik niet.
Het valt niet mee,
een boek voor een kind.
Elk woord moet kort zijn.
Een zin niet te lang.
En wat doe ik,
als er twee van iets zijn?
Loes heeft een poes,
en nog een poes.
Dat is niet mooi.
Dus heeft Loes maar één poes.
En wat schrijf ik,
als Loes iets doet en poes ook?
en poes loopt door de tuin.
Is het zo goed?
Elk woord is kort.
Maar de zin is te lang.
Dus Loes gaat niet mee.
Wat ziet de poes daar,
hoog in de boom?
Het vliegt.
Poes lust het heel graag.
Maar het woord is te lang.
Dus denk niet aan de boom.
Houd je kop laag bij de grond.
Daar loopt een muis.
Poes kan niet doen wat hij wil.
Ik kan niet doen wat ik wil.
Ik geef het op.
Straks is het kind twaalf.
Wacht maar af.
Hekken springen open, een wilde wind waait door een gevangenis van minuscule woordblokjes, waar meervouden en infinitieven en diminutieven in beslag werden genomen door de leesniveaupolitieagent, ik mag alle woorden die bestaan gebruiken en zelf nieuwe verzinnen, zinnen mogen zo lang worden als ze zelf willen, ik ben vrij!
voor wie zorgt dat ik lach,
al staat er in het boek niet één
lang woord,
En ik weet dat de taal
nog lang niet van mij is.
Nog lang niet.
geschreven naar aanleiding van Sus en Jum, van Joke van Leeuwen. Ik maakte ermee kennis toen ik leesmoeder was. Wát een prestatie!
Joke van Leeuwen wint Constantijn Huygensprijs