Oman – de eerste grote tocht (4/4)

Het was vrijdagmorgen, dus om te beginnen naar de souq al Juma in Ibri. Hier geen neonbuizen en verwesterde troep (made in China), geen betonnen poorten uit 1975, maar een labyrint van steegjes onder de hoede van een hoog, ruïneus fort; mooi besneden houten deuren en gebeeldhouwde stenen deurposten hier en daar, en een weldadige, koele schemering.
De winkeltjes waren allemaal open, met een keur aan woestijnbenodigdheden, zoals prachtige koperen petroleumstellen, reusachtige kookpotten, en grote platte gouden en zilveren schalen om bezoekende bedoeïenenfamilies op dadels te kunnen trakteren. Er stonden grote jute zakken op de grond met exotisch geurende inhoud. Dan is het een gemis dat ik geen Arabisch spreek. Hoe kom je erachter wat voor spulletjes dat zijn? Wierook? Geurig sandelhout? Iets om te eten? Of te roken? Grote stapels gedroogde haai zagen we ook, de lokale delicatesse. De groente, die op een grote binnenplaats te koop aangeboden werd, glinsterde in de zon van versheid. We kochten wat tomaten en sinaasappels. Heel wat bekijks hadden we overal, blijkbaar komen er maar weinig witneuzen in Ibri.
Om weer terug te keren naar de kust moesten we opnieuw door de Hajar. De hele keten, met als hoogste top de Jebel Akhdar (Groene Berg) van 3075 meter, wordt maar op vier plaatsen doorsneden. De Sumail Gap van de heenweg is nu dan geasfalteerd, maar deze natuurlijke kloof, Wadi Hawasinah, vormde een veel oudere manier om terug te keren naar de bewoonde, moderne wereld. Hotsend en botsend en slingerend over een smal karrespoor door de bergen, over heel steile hellingen en zo nu en dan dwars door bergbeekjes ... arme kleine Tom, hij zal nu wel spierballen hebben.
De bergen waren woest en ledig, héél af en toe een hutje of zelfs een kleine wachttoren uit gewelddadiger tijden, verder niets dan rotsen met kale struiken en dan opeens ... het sprookje van een wadi met bloeiende oleanders en kabbelend water vol met verschillende visjes, geluiden, kleuren, geuren! En opeens wonen daar ook mensen, in een nederzettinkje bovenaan de berghelling, en kleine jongens klauteren als aapjes naar beneden om ons te bekijken. Noodgedwongen volgen de meisjes wat langzamer, zij hebben immers een grote teil op het hoofd om water te halen uit de wadi. Met zo'n volle teil lopen ze dan zo weer bij de helling op, zonder morsen.
Via een eindeloze, donkerbruine hoogvlakte belandden we tenslotte weer bij de snelweg. Eerst de auto met de plumeau te lijf, al hielp dat eigenlijk nauwelijks om de dikke laag woestijnstof te verwijderen. Nu is de Jeep dan echt door de wol geverfd - en wij ook, we hebben van alle landschappen van Oman iets gezien. En de stilte van de woestijn gehoord.

Dit bericht is geplaatst in autobio met de tags . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *