Godenslaap – Erwin Mortier (2)

Een tijd geleden schreef ik een jubelende recensie over Godenslaap. Omdat ik er zo enthousiast over was, besloten we het met onze leesclub te gaan lezen, en ik zou de inleider zijn.
Dus moest ik het boek na een maand of vijf nogmaals lezen. Daarnaast moest ik informatie over de schrijver verzamelen, en recensies lezen. Pas verscheen "Wat voorbij is, begint pas : lichtzinnige meditaties over het schrijven," eveneens van Mortier, en dat leek me als aanvulling ook heel geschikt (plus dat ik natuurlijk altijd alle boeken die over schrijven gaan, moet hebben).
Dat laatste was een schitterend boek. Ik heb in mijn recensie blijk gegeven van mijn diepe bewondering en eerbied voor Mortiers taalkunst en opvattingen.
Maar toen terug naar Godenslaap. En ik bemerkte, tot mijn verdriet, dat de betovering was uitgewerkt. Waar ik me de eerste keer voelde alsof langzaam de steen voor een rijkversierde farao-tombe werd weggeschoven, en het licht speelde over alle schatten die daar lagen, zo voelde ik nu erger het gebrek aan plot. Mevrouw Helena was me wat teveel bezig met de stokpaardjes van Mortier zelf, met de woorden, met het schrijven. Er waren zoveel vragen die ze onbeantwoord liet, en opeens voelde ik haar als een marionet in de handen van de schrijver, gebruikt om zijn punten te maken, niet de hare.
Waarom haatte ze haar dochter zo? Met wie pleegde ze ontrouw om zich voor te bereiden op de dood van haar grote liefde? Waarom wil zij haar verhaal nu opschrijven?
Mortier vergelijkt ergens België met kant – kantklossen als de kunst van de leegte. Na de tweede lezing van Godenslaap bleef ik zitten met dat beeld: het was een prachtig kantwerk, maar ertussenin waren veel gaten, was veel lucht.
En hoe ik ook zijn taal bewonder, het visionaire van de beelden die hij in dat kantwerk schetst en de zinsbegoocheling die dat teweegbrengt, voor mij is dat in een roman niet genoeg.
Het is wel precies wat Connie Palmen vraagt van literatuur. Een literaire roman moet zich tot het schrijven verhouden, zegt zij.
Ik geloof dat ik het daar niet mee eens ben. Ik heb liever dat een schrijver zich tot het schrijven verhoudt in essays, of in dagboeken. Van een roman wil ik toch voornamelijk dat hij zich verhoudt tot het menselijk tekort. Natuurlijk, Godenslaap gaat ook over de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog, en het feit dat dat in een Nederlandstalige roman nog niet eerder zo uitgebreid was gebeurd, was een van de redenen waarom de AKO-jury aan Mortier de prijs toekende. Maar als de bloemrijke taal de kanten sluier wordt waardoorheen we die verschrikkingen meemaken, dan gaat het boek in de eerste plaats over taal, en niet in de eerste plaats over de personages die het verhaal bevolken. Ik geloof dat dat het was wat me bij de herlezing van Godenslaap teleurstelde.

Dit bericht is geplaatst in recensies met de tags , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *