In het Geluk van de Eenzaamheid zegt Connie Palmen verschillende dingen meerdere malen. Met sommige ben ik het eens, met andere beslist niet.
Haar strijd tegen de verdomming, verruwing en vervlakking deel ik. Ik vind met haar dat het belangrijk is om kinderen en jongeren kennis te laten maken met het hoogste wat mensen vermogen, op alle kunstgebieden trouwens. Er is ook niets mis met een elite, elke strijd tegen egalisering en massaliteit moet gestreden worden. Een pleidooi om toch altijd degene te zijn die zegt dat de keizer geen kleren aanheeft, ondersteun ik van harte. Ik onderschrijf uit eigen ervaring dat het geluk van de eenzaamheid het hoogste geluk is. Het is een kleine minderheid die dit soort geluk ervaart, en wie het niet ervaart zal het niet missen, net als iemand die zelf geen kinderen heeft niet weet wat hij mist.
Met andere dingen ben ik het helemaal niet eens. Moet een roman per se vernieuwend zijn om een goede roman te zijn? Is alleen de St. Denis mooi, maar Chartres slechts een slaafse epigoon? Is alleen St. Genis des Fontaines mooi, maar de dom van Spiers niet?
Is het verhaal van een roman alleen maar een vehikeltje om al die brille op te laden? Komt 'engagement' uitsluitend van het je bewust verhouden tot fictie? Ik dacht het niet. Dat blijft een ivorentoren-engagement zonder poten in de modder. Daarentegen ben ik het weer met haar eens dat maatschappelijk engagement als énig criterium om een roman mee te beoordelen volstrekt tekortschiet.
Waarvandaan komt toch haar demarcatiedrift? (Het woord is van Stine Jensen.) Heeft die in alle toonaarden bezongen scheiding van literatuur en lectuur alleen het hartstochtelijk oogmerk om er toch vooral voor te zorgen dat er grootse literatuur geschreven blijft worden? Volgens Connie is die bezigheid ten dode opgeschreven als op scholen en universiteiten lectuur en literatuur door elkaar heen worden onderwezen. Ik denk dat dat wel meevalt. De waarlijk goede schrijver is een mens met een roeping, die komt echt wel bovendrijven. En ik vind dat alle schrijvers (welk genre ze ook beoefenen) hun stinkende best moeten doen om het beste boek te schrijven dat ze in zich hebben. Ook in de lectuurgenres valt een ordinaire broodschrijver door de mand. In de Da Vinci-code kwam ik echt niet verder dan bladzij drie.
Toch krijg ik bij Connie het gevoel dat deze demarcatiedrift ook een vorm van eigendunk is. Wat "ik en de kenners" vinden, denken en waarderen, ontstijgt gelukkig de waan van het gepeupel. Natuurlijk heeft ze gelijk met het meeste dat ze schrijft over populisme, pulp en roddelbladen. Maar tegelijk verwerpt ze het feit dat "de gewone man" die geen universitaire graad heeft, maar wel degelijk zelf over het leven nadenkt, zich erkend en herkend kan voelen door een boek van Margreet van Hoorn, over, ik noem maar wat, een boer die aan de drank raakt nadat zijn veestapel geruimd moest worden. Is zo'n ervaring per definitie van minder allooi dan de hoogverheven interactie met filosofische begrippen die Connie geniet? Ik dacht het niet. Ook onder de literair minder getalenteerde (of simpelweg minder geschoolde) auteurs bevinden zich hoogstaande mensen die zich op hoogstaande wijze (met hart en ziel) met de werkelijkheid bezighouden. Connie maakt zich schuldig aan wat ze zegt te verwerpen: ze gooit mensen op één hoop op grond van één gezamenlijk kenmerk, namelijk het ontbreken van een universitaire graad. Dat vind ik een kwalijke zaak.
Ik heb dit boek van Connie helemaal niet gelezen, maar hoeveel mensen hebben niet tevéél eigendunk of deze, door u genoemde overtuiging dat alleen wie gestudeerd heeft het zgn. beter kan weten?
Mijn en andermans levenservaring weerzeggen dit zeker.