In een poëtisch artikel in Trouw (in de serie 'De Beslissende Foto') schrijft Willem Jan Otten: " ... het kan ook zijn dat ik ben gaan schrijven door dit soort scènes, wat zeggen wil: door het wonderlijke vertellende, fictionaliserende bewustzijn van mijn moeder."
En, zoals dat gaat tijdens het lezen van goed proza, meteen sloegen mijn gedachten die richting in.
Waardoor ben ik gaan schrijven? Ook een kenmerk van goed proza is, dat je het leest met je onderbewuste op een kier. Het leest mee, denkt mee, voelt mee. En weet op een dergelijke vraag meteen het juiste antwoord omhoog te schuiven: ik ben gaan schrijven om alles wat verzwegen werd. Ik ben gaan schrijven om de razende stilte op salontafels het woord te geven. Ik ben gaan schrijven om taboes als tableaux vivants tot leven te wekken, om voorbij de grens te onderzoeken wat waar is.
Andere kunsten geven expressie aan een gevoel dat nog geen taal geworden is. Taal – poëzie of proza, fictie of autobiografie – geeft expressie aan de zoektocht naar bron en doel van zulke gevoelens.
In mijn autobiografieklas gaf ik eens de schrijfopdracht: als je je leven zou weergeven in een schilderij, hoe zou dat schilderij er dan uitzien? Er waren cursisten die konden schilderen, zij schilderden eerst, en duidden daarna de kleuren van hun droom. Wie begon met opschrijven wat er in de geest opdoemde, raakte heel dicht aan de essentie van het leven.
Schrijven is voor mij de enige manier om de waarheid te weten te komen. Zoals Heldinne eens dichtte:
het was de schrijver die
het ongewetene begon te formuleren
de innerlijke mens gestalte gaf
ver voor de uiterlijke mens begreep
Al is het natuurlijk ook weer niet zo eenduidig. Ik begon oorspronkelijk –als kind- met schrijven om te laten gebeuren en mee te maken wat ik wenste. Om de droom te scheppen die de nacht mij niet gaf. Om te beleven wat ik niet durfde, niet mocht.
In mijn roman Brandsporen laat ik gebeuren wat niet gebeurde. Het openbreken van versteende familiemythes, het uitspreken van alles wat onbespreekbaar leek, maar uiteindelijk niet bleek. Nu maar hopen dat ik daarmee, net als God bij de Michelangelische Adam, net als de kleine Willem Jan bij moeder Otten, een toekomstige werkelijkheid leven inblaas.